Les Verbes En -er Flashcards
1
Q
Accepter
A
Aanvaarden
2
Q
Adorer
A
Dol zijn op
3
Q
Aider
A
Helpen
4
Q
Aimer
A
Houden van/graag hebben
5
Q
Arriver
A
Gebeuren/aankomen
6
Q
Bricoler
A
Knutselen
7
Q
chercher
A
zoeken
8
Q
combiner
A
combineren
9
Q
compter
A
tellen/rekenen
10
Q
cuisiner
A
koken
11
Q
danser
A
dansen
12
Q
demander
A
vragen/uitnodigen
13
Q
dessiner
A
tekenen
14
Q
détester
A
haten
15
Q
discuter
A
discussiëren
16
Q
écouter
A
luisteren
17
Q
entrer
A
binnengaan
18
Q
fermer
A
sluiten