Les relations familiales Flashcards
een waarde
une valeur
het belang, gewicht
l’importance
een zorg, bezorgdheid
une préoccupation
het dagelijks leven
la vie quotidienne
evolueren, verder ontwikkelen
évoluer
trouwen (met iemand)
se marier (avec) - épouser
belasting, fiscaal
fiscal, fiscale
burgerlijk/ kerkelijk huwelijk
le mariage civil/ religieux
essentieel, fundamenteel
primordial, primordiale
een (echt)paar
un couple
(het) ongehuwd samenwonen
l’union libre (f)
een onwettig kind
un enfant naturel
eenoudergezin
une famille monoparentale
iemand aan de zorg van iemand toevertrouwen
confier la garde de qn à qn
ouderlijk gezag
l’autorite (f) parentale
gemeenschappelijk, gezamelijk
conjointement
een samengesteld gezin, stiefgezin
une famille recomposée
partner, echtgenoot/ -genote
le conjoint, la conjointe
geregistreerd partnerschap
le PACS
een contract sluiten
conclure un contrat
ongehuwd; vrijgezel
(un, une) célibataire
van verschillend geslacht
de sexe opposé