Les - One way anova Flashcards

1
Q

ANOVA

A

ANALYSIS OF VARIANCE of variantie-analyse

= meerdere gemiddelden vergelijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Doel van ANOVA

A

Onderzoekt de hoofd- en interactie-effecten van een categorische onafhankelijke variabele op een afhankelijke variabele op intervalniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

test indien de gemiddelden van de door het OV gevormde groepen niet alleen toevallig verschillen - hangt af van

A
  • de omvang van het verschil in gemiddelde
  • de steekproefomvang in elke groep
  • de variantie van de afhankelijke variabele
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

eenzijdige anova

A

= one way
verschillen in één interval AV tussen >2 groepen van één categorische OV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

tweezijdige anova

A
  • Verschillen in één interval AV tussen >2 groepen van twee categorische OV’s (waarvan de ene de andere controleert)
  • 1 eerste orde interactie (AxB)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

N-WAY Anova

A
  • Verschillen in één interval AV tussen >2 groepen van n-categorische OV’s
  • interacties van hogere orde  interpretatiemoeilijkheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Variantie:

A

= het gemiddelde van de kwadratische afwijkingen tov het gemiddelde (MS) of
= de som van de kwadratische afwijkingen tov het gemiddelde (SS) gedeeld door de vrijheidsgraden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Steekproefresiduen

A

= variatie data rond de steekproefgemiddelden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

variantie binnen groep i - VUISTREGEL

A

ANOVA mag toegepast worden (onder de assumptie 1= …= p = ) als verhouding tussen grootste en kleinste si niet groter is dan 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

pooled variance

A

= Samengestelde schatter van de variantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Totale kwadratensom (SST)

A

= variatie van de waarnemingen yij rond het totaal gemiddelde y00 (grand mean)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Tussen-groepen kwadratensom (SSB)

A

variatie van de groepsgemiddelden yi0rond het totaal gemiddelde y00 (grand mean)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Binnen-groepen kwadratensom (SSW)

A

variatie van de groepsgemiddelden rond het de waarnemingen yi0

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Contrast

A

= combinatie van populatieverwachtingen
= Drukt een effect in de populatie uit als een combinatie van populatieverwachtingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Deviatie-contrasten

A

= Elk niveau van de factor wordt vergeleken met het gemiddelde van alle andere niveaus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Eenvoudige contrasten

A

Elk niveau van de factor (behalve het referentieniveau zelf) wordt vergeleken met het referentieniveau (hier laatste).

15
Q

Herhaalde contrasten

A

Een herhaald contrast vergelijkt aangrenzende categorieën. Elke categorie van de voorspellende variabele of factor, behalve de eerste, wordt vergeleken met de categorie die eraan voorafgaat.

16
Q

Polynomiale contrasten

A

In een polynomiaal contrast bevat de eerste vrijheidsgraad de lineaire
effect over de categorieën van de voorspellingsvariabele of -factor; de tweede bevat het kwadratische effect, enz. De categorieën worden verondersteld gelijkmatig te zijn verdeeld

17
Q

Helmert contrasten

A

= Het effect van elke categorie van de voorspellingsvariabele of -factor, behalve de laatste, wordt vergeleken met het gemiddelde effect van de daaropvolgende categorieën.

18
Q

Verschilcontrasten

A

Het effect van elke categorie van de voorspellingsvariabele of -factor, behalve de eerste, wordt vergeleken met het gemiddelde effect van de voorgaande categorieën. Ook wel bekend als de omgekeerde Helmert contrasten.

19
Q

LSD

A

= het kleinste significante verschil tussen twee gemiddelden, alle grotere verschillen zijn significant

20
Q

Probleem van kanskapitalisatie:

A

door herhaald toetsen, telkens met kans  op een fout van type I (H0 onterecht verwerpen) wordt het totale risico op Type I fout zeer groot
alfa wordt bepaald voor elk paar verwachtingen en niet voor het geheel van de paren

21
Q

Bonferroni-methode

A

strengere α=(α/aantal paren) -> garandeert dat de kans op minstens 1 foutieve verwerping van H0 onder ALLE gemaakte vergelijkingen, niet groter is dan bijv. .05!

-> betere bescherming tegen inflatie Type I fout, maar kan ook zorgen voor een inflatie van de Type II fout bij groot aantal vergelijkingen

22
Q

Bootstrapping

A

= schatting van de steekproefverdeling van een schatter door middel van een steekproef met vervanging van de oorspronkelijke steekproef

23
Q

Jackknifing

A

Dezelfde test wordt herhaald door telkens één proefpersoon weg te laten.

24
Q

Permutatie

A

= gegevens worden willekeurig opnieuw toegewezen, zodat een exacte p-waarde wordt berekend op basis van de gepermuteerde gegevens

25
Q

Niet-parametrische benaderingen

A

= Ontwikkeld voor het analyseren van gegevens met ongelijke groepsvarianties
Het meest gebruikt is de Kruskal-Wallis-test (ANOVA op rangen).