Les Frens de alle grasses Flashcards
La glace
Het ijsje
La piscine
het zwembad
La plage
Het strand
Hollandais(e)
Nederlands
Allemand
Duits
Français
Frans
Anglais
Engels
La France
Frankrijk
Le copain
De vriend
La photo
De foto
Où
Waar
Dans
In
Aussi
Ook
Avec
Met
Et
En
Mais
Maar
Bonjour
Goeiedag
Salut
Hallo / hoi
Comment
Hoe
Ça va?
Gaat het?
Ça va
Het gaat
Comment vas-tu?
Hoe gaat het met jou?
Tu vas bien?
Gaat het goed met jou?
Très bien.
Heel goed.
Très
Heel
Bien
Goed
Oui
Ja
Non
Nee
Et toi?
En jij?
Moi aussi.
Ik ook
Au revoir
Tot ziens
Merci
Bedankt
De rien
Niets te danken.
Voilà
Alsjeblieft
S’il vous plaît
Alstublieft (als je iets vraagt)
Je m’appelle
Ik heet
Tu t’appelles
Jij heet
Les vacances
De vakantie
Le camping
De camping
La caravane
De caravan
La tente
De tent
La douche
De douche
Les toilettes
De 🚾
Le nom
De naam
L’âge
De leeftijd
La ville
De stad
L’ école
De school
Le numero
Het nummer
Le téléphone
De telefoon
Le numéro de téléphone
Het telefoonnummer
La famille
De familie
Les parents
De ouders
Le frère
De broer
La sœur
De zus
Je
Ik
Tu
Jij
Il
Hij
Elle
Zij
Aimer
Leuk vinden/ houden van
J’aime
Ik hou niet van
Tu aimes
Jij houdt van
Je n’aime pas
Ik hou niet van
Tu n’aimes pas
Jij houdt niet van
Habiter
Wonen
Les fruits
Het fruit/ de vruchten
Être
Zijn
Je suis
Ik ben
Je ne suis pas
Ik ben niet
Tu es
Jij bent
Tu n’es pas
Jij bent niet
Il est
Hij is
Il n’est pas
Hij is niet
Elle est
Zij is
Elle n’est pas
Zij is niet
L’adresse
Het adres
