Les 3 Flashcards

0
Q

Mutualisme

A

Beid soorten( mens en organisme) geen last van elkaar hebben maar juist voordeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Commensale flora

A

Flora waarmee de mens in symbiose leeft (bacteriën). Bestaat uit 1*10^14 bacteriën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Opportunistische infectie

A

Infectie die ontstaat als het immuunsysteem verzwakt is, veroorzaakt door de commensale flora. Wordt ook secundaire infectie genoemd. De bacterie wordt opportunistische pathogeen genoemd. Leeftijd, stofwisseling, chronisch/ernstige ziektes en antibiotica speelt hier een rol bij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Infectieziekte

A

Een ziekt die wordt veroorzaakt door een micro organisme, men spreekt pas echt over een infectie ziekte als het pathogeen zich in de gastheer kan handhaven en groeien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Porte d’entree

A

Plaats van binnenkomst(van het pathogeen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Virulentie

A

Minimale infectieuze dosis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Klinische infectie

A

Infectie waarbij het gehele ziekte beeld aan symptomen tot uiting komt en duidelijk waarneembaar is, waardoor aan de hand van de symptomen een diagnose gesteld kan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Subklinische infectie

A

Infectie waarbij de symptomen nauwelijks of niet tot uiting komen en alleen door een controle naar antilichamen gesteld kan worden dat de patiënt geïnfecteerd is. Deze patiënten zijn meestal dragers van het pathogeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Acute infectie

A

Een snel ontwikkelende infectie die meestal maar van korte duur is. Bijv influenza

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Chronische infectie

A

Ontwikkelt langzaam, en men behoud ook lang de symptomen. Bijv. Hepatitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Latente infectie

A

Het pathogeen is na infectie altijd in het lichaam aanwezig inactief, en wordt onder. Epaalde omstandigheden actief en de patiënt is dan ook besmettelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Lokale infectie

A

Een infectie is alleen gelimiteerd tot een bepaald gebied van het lichaam. Meestal is dit de huid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Systematische infectie

A

De pathogene of hun producten worden verspreid in het lichaam via het bloed of lymfe vocht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bacteriurie

A

Bacteriën in de urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bacteriemie

A

Kortdurende aanwezigheid van bacteriën in het bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sepsis

A

Een systematische ontstekingsreactie op een infectie

16
Q

Viremie

A

Aanwezigheid van virussen in het bloed

17
Q

Ziekenhuis infectie

A

Ook wel nosocomiale infectie genoemd. infectie die is opgelopen in het ziekenhuis

18
Q

MRSA

A

Multiresistente staphylococcus aureus. Bacterie heeft een MecA gen waardoor het resistent is tegen meticilline en penicilline. Enige dat werkt is vancomycine. Er zijn 2 vormen HA en CA. CA komt veel voor bij varkens en kalveren.

19
Q

Epidemie

A

Landelijke uit raak van infectie ziekte

20
Q

Pandemie

A

Uitbraak van een infectieziekte over 1 of meerdere werelddelen

21
Q

Endemie

A

Een ziekte die regio gebonden is en daar al voor langere tijd voorkomt.

22
Q

Het reservoir van de ziekte

A

Mensen : zieken of dragers van het betreffende mi ro-organisme
Wilde dieren of huisdieren die het betreffende micro organisme dragen. Het micro organisme is zoönose.

23
Q

Transmissieroutes van een ziekte

A
  1. Direct contact met betreffende microorg of een zieke of drager van het microorg
  2. Indirect contact een vector waar het micro org opzit
  3. Mechanische transmissie: levenloze voorwerpen die het micro org overbrengen
  4. Biologische transmissie: organisme draagt het micro org bij zich, maar het micro org gaat geen ontwikkeling door in het organisme
  5. Druppel tramsmissie: voornamelijk aero e micro org
24
Q

Prevalentie

A

Aantal zieken in de populatie/totale populatie

25
Q

Incidentie

A

aantal nieuwe zieken in populatie/aantal gezonde in de populatie