Les 2: Stofwisselingziekten Flashcards

1
Q

Stofwisselingsstoornis

A

kwantitatieve afwijkingen in de biochemische processen van opbouw en afbraak –> bestaande processen gaan onvolledig, te weinig, te veel of op de verkeerde plaats door.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hypertrofie

A

cellen en organellen vergroten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hyperplasie

A

cellen en organellen nemen toe in aantal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

atrofie

A

cellen en/of cellulaire structuren nemen af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

degeneratie

A

morfologische uiting van een stofwisselingsstoornis die nog niet heeft geleid tot celdood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

dystrofie

A

ziekte die veroorzaakt wordt door een stofwisselingsstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hypoxidose

A

degeneratieve verandering door stoornis in de oxidatieve energieproductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

oorzaken en soorten hypoxidose

A
  1. zuurstofgebrek –> hypoxaemische hypoxidose, ischemische hypoxidose, stuwingshypoxidose.
  2. blokkade van de intramitochondriale oxidatieprocessen –> histotoxische hypoxidose.
  3. onvoldoende beschikbaarheid van oxideerbare stoffen –> hypoglycemische hypoxidose.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hypoxaemische hypoxidose

A

een te laag zuurstofgehalte in het arteriële bloed –> geeft cyanose, vb. hoogteziekte, longoedeem, anemie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ischemische hypoxidose

A

een verminderde aanvoer van zuurstof en oxideerbare substanties naar cellen door een verminderde arteriële bloedtoevoer –> bleek en cyanotisch uitzicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

stuwingshypoxidose

A

verminderde aanvoer van zuurstof en oxideerbare stoffen door een blokkade in de veneuze retour. –> cyanose met toegenomen bloedvolume in het orgaan. je krijgt lokale acidose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

histotoxische hypoxidose

A

blokkade van de intermitocondriale oxidatieprocessen –> vb. mitochondriale beschadiging, (co)-enzymdeficiënties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hypoglycemische hypoxidose

A

gestoorde energieproductie door onvoldoende beschikbaarheid van oxideerbare stoffen, vaak glucose. vb. vasten, malabsorptie, insulinomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

gevoeligheid organen hypoxidose

A

hersenen –> heel gevoelig, na 3 minuten irreversibele beschadiging.
centrolubulaire hepatocyten –> gevoelig door specifieke portale circulatie.
medulla van nier en nierpapillen –> erg gevoelig.
skeletspier en hartspier –> efficiënt in onttrekken van zuurstof maar door enorme behoefte toch gevoelig.
foetus is in tweede helft van de dracht en tijdens de partus behoorlijk weerstandig tegen zuurstofgebrek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

algemene noxen die verantwoordelijk zijn voor degeneratie

A

zuurstoftekort, fysische factoren, infectieuze agentia, voedingsonevenwicht en carenties, genetische defecten, toxines en chemicaliën, immunologische dysfunctie, veroudering, onevenwicht in werklast.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hypoxie

A

partiële reductie in de zuurstofconcentratie

17
Q

anoxie

A

afwezigheid van zuurstof

18
Q

systemische zuurstoftekort

A

suffocatie = asfyxie = verstikking (hartfalen)
stoornissen in hemoglobinefunctie (ijzertekort big)
blokkade cellulaire respiratoire enzymen (cyanidevergiftiging)

19
Q

lokaal zuurstoftekort

A

ischemie –> infarct, hemorrhagische infarcering

20
Q

fysische factoren

A

mechanisch - trauma
elektrisch - stroom
radiatie - beïnvloedt genetisch materiaal
thermisch - extreme kou bemoeilijkt bloedtoevoer

21
Q

infectieuze agentia

A
virussen - koortsblaas (Herpes labialis)
bacterien - diarree (E. coli)
parasieten - milky spots (Ascaris suum)
schimmels en gisten - Microsporum canis
prionen - BSE - dolle koeienziekte
22
Q

voedingsonevenwichten en carenties

A

tekort aan vitamine e, selenium, methionine

23
Q

genetische defecten

A

congenitaal –> schubben- of vissenhuid, ichtyosis congenitalis
verworven –> Creutzfeldt-Jakob, soort humane BSE

24
Q

toxines en chemicaliën

A

productie vrije radicalen, blokkage en stimulatie membraanreceptoren, wijziging celpermeabiliteit , beschadiging chromosomen of celcomponenten

25
Q

immunologische dysfunctie

A

congenitaal –> thymusaplasie bij ‘nude’muis
verworven –> aids
auto-immuunziekten –> lupus erythematosus

26
Q

veroudering

A

typisch bij dieren is nodulaire hyperplasie van lever, pancreas, bijnier, milt en schildklier. reden van veroudering is defect in de controle van groei, opstapeling van genetische fouten, cellulair debris, levenslange inwerking noxe of senescentiegenen. het is niet één fenomeen maar meerdere processen.

27
Q

onevenwicht in werklast

A

te weinig of overdreven belasting is niet gezond, bepaalde genetische aandoeningen en hormoontherapieën geven het beeld van adaptatie aan verhoogde werklast.

28
Q

algemene pathogenese van degeneratie

A

vrije radicalen hebben een onpaar elektron en worden normaal inactief gemaakt door enzymen. ze ontstaan door de absorptie van stralingsenergie, exogene stoffen, enzymatische metabolisatie van exogene stoffen en endogene, oxidatieve reacties.

een vrij radicaal is onstabiel en erg reactief, het is constant op zoek naar een H+ om geneutraliseerd te worden met vorming van H2O. het gaat een chemische reactie aan met eiwitten en lipiden. hij is vooral belangrijk bij de reactie met poly-onverzadigde vetzuren: radicalen onttrekken een H+ van een C tussen twee dubbelle bindingen hierdoor krijg je oxidatie en polymerisatie van de plasmamembraan.

29
Q

gevolgen van degeneratie

A

permeabiliteitstoornissen door rechtstreekse beschadiging van membraansystemen en door effect op ionenkanalen met herverdeling van de ionen –> celzwelling

gestoorde eiwitsynthese door DNA beschadiging en membraanschade aan RER en golgi

stijging cytosolisch calcium door beschadiging RER en mitochondriën.