Les 1b Flashcards
1
Q
in treno
A
in de trein
2
Q
il treno
A
de trein
3
Q
È libero questo posto?
A
Is deze plaats vrij?
4
Q
prego
A
alstublieft / alsjeblieft (als je iets aanreikt); ook: gaat uw gang / ga je gang
5
Q
tedesco
A
Duitser, Duits
6
Q
no
A
nee
7
Q
di
A
van
8
Q
Leida
A
Leiden
9
Q
di Leida
A
uit Leiden (letterlijk: van Leiden)
10
Q
mia moglie
A
mijn vrouw
11
Q
i bambini (enk.: il bambino)
A
de kinderen
12
Q
già
A
al
13
Q
Pisa
A
Pisa
14
Q
anche
A
ook
15
Q
straniera
A
buitenlandse
16
Q
belga
A
Belg, Belgische (v)
17
Q
Anversa
A
Antwerpen
18
Q
dove?
A
waar?
19
Q
abitare
A
wonen
20
Q
lavorare
A
werken
21
Q
con
A
met
22
Q
mia figlia
A
mijn dochter
23
Q
mio marito
A
mijn man
24
Q
ho
A
ik heb
25
Q
Lucca
A
Lucca
26
Q
il figlio
A
de zoon
27
Q
lui
A
hij
28
Q
Roma
A
Rome