les 17 Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

exteroceptoren

A

externe stimuli
zien, horen, proeven, beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

interoceptoren

A

interne stimuli
pijn, temperatuur, bloeddruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

receptoren in 6 klassen

A

thermoreceptoren
pijnreceptoren
elektromagnetische receptoren
mechanoreceptoren
chemoreceptoren
fotoreceptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

reageren via stimulus-afhankelijke ionenkanalen

A

receptorpotentiaal gegenereerd
sterk: actiepotentiaal in sensorische neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

pijnreceptoren

A

reageren op externe temperatuur, chemische stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

tastreceptoren

A

ionenkanalen die openen bij mechanische veranderingen in plasmamembraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

fasische receptoren: niet continu gestimuleerd

A

lichaampjes van vater-pacini: drukgevoelige, fasische receptoren diep in huid in subcutane weefsels
haarfollikelreceptoren
lichaampjes van meissner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

tonische receptoren: continu gestimuleerd

A

lichaampjes van ruffini: gevoelig voor aanrakingsdruk en -duur
schijven van merkel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

proprioceptoren

A

meten spierlengte en spierspanning
bepalen relatieve positie van lichaamsdelen in de ruimte
vb. spier spindel, golgi tendon orgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

baroreceptoren

A

sterk vertakt netwerk van neuronen in sinus carotis en aortaboog
detecteren spanning in bloedvaten
als bloeddruk verlaagt, daalt frequentie van actiepotentialen van baroreceptoren: CZS stimuleert sympatisch zenuwstelsel, hartslag verhoogt en treedt vasoconstrictie op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

geluidsreceptoren

A

detecteren geluidsgolven die trillingen teweegbrengen
stimuleren haarcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

zijlijnsysteem bij vissen

A

voor detectie van lage frequentie trillingen en inschatten van afstanden tot objecten
geven zenuwimpulsen door aan hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

binnenoor bevat 3 met vloeistof gevulde kamers

A

cochlea die deels cochleair kanaal bevat
vestibulair kanaal bovenop cochleair kanaal
tympanisch kanaal onder cochleair kanaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

orgaan van corti: zet geluid om in elektrisch signaal in cochlea, bestaat uit:

A

basilaire membraan: onderste
haarcellen met geassocieerde sensorische neuronen
tectoriaal membraan: bovenste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

stereocillia van haarcellen buigen in respons op vibraties van basilaire membraan:

A

zenden zenuwimpulsen naar hersenen die daar worden geïnterpreteerd tot geluid
basilaire membraan bestaat uit elastische vezels die reageren op verschillende frequenties van geluid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

evenwichtsorgaan:
- intervertebraten: statolietorgaan

A

detecteert positie tov zwaartekrachtveld
cilia van haarcellen steken in otoliet membraan
otoliet beweegt mee met zwaartekracht

17
Q

bij vertebraten: vestibulair apparaat

A

semicirculaire kanalen detecteren rotaties
cilia van haarcellen steken in vloeistof gevulde kanalen

18
Q

chemoreceptoren:

A

smaakreceptoren, geurreceptoren, pH receptoren

19
Q

smaakreceptoren

A

via ionenkanalen of G-eiwit-gekoppelde receptoren

20
Q

geurreceptoren

A

in neusmucosa

21
Q

pH receptoren

A

meten pH van bloedplasma en cerebrospinaal vocht

22
Q

fotoreceptoren

A

detecteren licht

23
Q

2 types fotoreceptoren bij oog:

A

staafjes: zwart-wit, weinig licht, bevatten pigment rhodopsine
kegeltjes: kleurenzicht, vooral centraal in retina, bevatten 3 soorten fotopsine pigmenten: blauw,groen,rood

24
Q

4 phyla goed ontwikkelde, bleedvormende ogen ontstaan

A

annelida, molluska, arthropoda, chordata

25
Q

lens is opgehangen aan ciliaire spieren via het ligament

A

dichtbij scherp: ciliaire spier trekt samen, lens boller en buigt licht sterker
ver zicht: relaxeert ciliaire spier, lens platter en buigt stralen minder

26
Q

bijziendheid en verziendheid

A

veroorzaakt door slecht focussen van beeld op retina tgv te korte of lange oogbol

27
Q

bewegingsapparaat

A

skeletsysteem + spierstelsel
voortbeweging gebeurt doordat spieren trekken tegen skeletsysteem

28
Q

3 soorten skeletsystemen

A

hydrostatisch skelet
exoskelet
endoskelet

29
Q

been

A

gespecialiseerd beenweefsel uniek voor vertebraten
aangemaakt door osteoblasten

30
Q

perichondriale beenvorming

A

been ontstaat spontaan vanuit osteoblasten in bindweefsel
platte beenderen, herstel van breuken

31
Q

endochondriale beenvorming

A

osteoblasten dringen bestaand kraakbeen binnen
lange beenderen

32
Q

architectuur lange beenderen

A

epifyse: uiteinde bedekt met kraakbeen
diafyse: middenste deel (schacht)
periosteum: compact bindweefsel rondom been
groeiplaten: kraakbeenweefsel tussen epifyse en diafyse (lengtegroei), wordt beenweefsel bij volwassenen
compact been (sterkte), spongieus been (weerstand aan druk) en beenmerg (productie rode bloedcellen)

33
Q

been remodeling

A

wanneer herhaaldelijke kracht op been wordt uitgeoefend, zal het been versterken door afzetting van bijkomend beenweefsel

34
Q

diverse functies been

A

calcium en fosfaat reserve
vorming rode bloedcellen
bescherming
skeletsysteem voor voortbeweging, in samenwerking met spierstelsel

35
Q

skeletspieren

A

dwarsgestreept
bestaan uit spierbundels
elke spierbundel is opgebouwd uit spiervezels (syncytium)
spiervezel bestaat uit myofibrillen
elke myofibril bestaat uit dikke en dunne myofilamenten
dikke filamenten: myosine
dunne filamenten: actine, bevatten ook tropomyosine gebonden met troponine
georganiseerd in sacromeren, gescheiden door Z-lijnen (aanhechtingspunten voor dunne filamenten)

36
Q

spiercontractie

A
  1. actiepotentiaal van zenuwcel komt toe op motorische eindplaat
    - vrijgave van acetylcholine thv neuromusculaire junctie
  2. Na kanalen openen en Na+ stroomt binnen
    - depolarisatie van spiervezels
    - Na+ stroomt diep in spiervezels via T-tubuli (invaginaties sarcolemma)
  3. spanningsafhankelijke Ca2+ kanalen in T-tubuli openen
    - mechanisch verbonden receptoren op sarcoplasmatisch reticulum openen
  4. Ca2+ wordt vrijgezet uit heet sarcoplasmatisch reticulum
    - Ca2+ diffundeert doorheen spiervezel
  5. Ca2+ bindt troponine, waardoor tropomyosine wordt verplaatst
    - bindingsplaatsen voor myosine komen vrij
  6. myosinehoofdjes binden op vrijgekomen bindingsplaatsen
    - myosinehoofdjes zijn reeds geactiveerd door binding van ADP en Pi
  7. gebonden hoofdjes laten ADP en Pi los en nemen hun oorspronkelijke conformatie aan
    - daardoor schuift dunne filament over dikke dilament
  8. myosinehoofdjes binden opnieuw ATP, waardoor hoofdjes loskomen van het actinefilament
    - ATP is dus nodig voor spierrelaxatie
  9. myosine hydrolyseert ATP tot ADP en Pi, waardoor de hoofdjes van conformatie veranderen (ready state)
    - vervolgens kan stap 6 herhaald worden