les 16 tijd Flashcards

1
Q

kalendertijd

A

de tijdsperiode waarin een verhaal zich afspeelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

anachronisme

A

een fout tegen de kalendertijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

vertelde tijd

A

de tijd die voorbijgaat in het verhaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

verteltijd

A

de tijd die nodig is om het verhaal te vertellen of te lezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

verteltempo

A

de relatie tussen de vertelde tijd en de verteltijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

tijdsprongen

A

verteltijd is korter dan de vertelde tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

retardering

A

de verteltijd word langer dan de vertelde tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

tijddekking

A

het tijdsverloop komt overeen met de werkelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

volgorde

A

chronologisch of niet chronologisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

flashback

A

naar een voorbije periode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

flashforward

A

naar de toekomst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

terugwijzing

A

een korte gedachte of herinnering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vooruitwijzing

A

een korte opmerking over wat het personage te wachten staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly