Les 13 H6 Spijsverteringsstelsel Flashcards

1
Q

Wat is de functie van het spijsverteringsstelsel

A

Het chemisch en mechanisch verkleinen van de voedingsmiddelen, zodat het kan worden getransporteerd en kan dienen als voedingsstoffen voor onze cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De grote verscheidenheid aan voedingsstoffen blijkt na chemische analyse te bestaat uit een aantal hoofdgroepen welke zijn dat?

A
  • koolhydraten
  • vetten
  • eiwitten
  • water
  • zouten
  • vitaminen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Koolhydraten

A
  • worden ook wel sachariden genoemd, zijn opgebowd uit de scheikundige elementen koolstof, zuurstof en waterstof ( C, O, H ). Afhankelijk van de verbinding tussen deze elementen worden zetmeel of suikers gevormd.
  • zetmeel vinden we in: aardappelen, rijst, graanmeel
  • koolhydraten vormen de meest efficiente en snelle energiebron voor lichaamsprocessen, omdat koolhydraten in vergelijking met vetten minder zuurstof per molecuul gebruiken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar kunnen we suikers in onderscheiden?

A
  • enkelvoudige suikers: mono- sachariden, denk aan glucose of aan fructose
  • samengestelde suikers: di-sachariden, bijvoorbeeld riet en bietsuiker
  • meervoudige suikers: poly sachariden, bijvoorbeeld zetmeel of cellulose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Glycogeen

A
  • Een opslagvorm van dierlijk zetmeel dat voorkomt in de lever en in de spieren
  • het centraal zenuwstelsel gebruikt alleen glucose als brandstof
  • het teveel aal glucose word omgezet in vet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Calorische waarde

A
  • de hoeveelheid energie, die een bepaald molecuul levert bij verbranding Is 4 kcal/gram
  • 1 kcal = 4,2 KJ
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vetten ( lipiden )

A
  • zijn opgebouwd uit de elementen C,H,O.
  • vetten bevinden zich onder andere in boter, melk, spek, olie, levertraan
  • ze kunnen opgebouwd zijn uit verzadigde ( dierlijk ) en onverzadigde ( plantaardige ) vetzuren.
  • 1 gram vet = 9 kcal
  • ons lichaam kan vetten vormen uit koolhydraten
  • vetten zijn samen met koolhydraten de brandstoffen van ons lichaam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De functies van vetten zijn?

A
  • reservestof ( onderhuids vetweefsel, tussen de spieren, in het beenmerg )
  • steungevende stof ( in de oogkas, rondom de nieren )
  • smeerstof ( voor beweging van de pezen in de peesscheden )
  • draagstof ( oplosmiddel voor vitamines bijvoorbeeld vitamine D )
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Eiwitten

A
  • eiwitten vormen een onmisbaar bestanddeel van het cytoplasma van de cel
  • eiwitten zijn opgebouwd uit een extra element: stikstof
  • eiwitten zijn opgebouwd uit 20 verschillende aminozuren
  • ons lichaam kan zelf 14 aminozuren aanmaken de rest moet dus met voedsel worden opgenomen
  • 1 gram eiwit is 4 kcal
  • teveel van eiwit word opgeslagen tot glucose en verbrand
  • eiwit zit in: vlees, eieren, kaas, noten, bonen, erwten etc..
  • eiwitten zijn bouwstoffen van ons lichaam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Uit hoeveel % water bestaat ons lichaam en waarvoor is het nodig

A

Ons lichaam bestaat voor ongv 60% uit water
Water is nodig voor:
- spijsvertering, de voedingsstoffen worden in een waterige oplossing door de darmwand heen opgenomen in het bloedvaatstelsel, waarin in een waterige oplossing de stoffen verder worden getransporteerd
- uitscheiding, de afvalstoffen worden uit ons lichaam verwijderd in een waterige oplossing, ook water zelf wordt uit ons lichaam verwijderd en wel in de volgende verhouden: 50% door nieren, 30% door de huid, 15% door de longen en 5% door de faeces ( ontlasting )
- temperatuurregulatie
- vervoer, het water zorgt voor vervoer van voedingssotffen en enzymen in ons lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zouten

A

Zouten of mineralen hebben in ons lichaam diverse belangrijke functies:

  • calcium en magnesiumfosfaat voor de vorming van botten
  • ijzer in hemoglobine
  • jodium in het schildklierhormoon
  • natriumchloride in het bloed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vitaminen

A
  • vitaminen zijn in zeer geringe hoeveelheden nodig bij de regulering van alle stofwisselingsprocessen
    Het zijn plantaardige stoffen die in 2 groepen kunnen worden onderverdeeld:
  • in vet oplosbare vitaminen ( A,D,E,K )
  • in water oplosbare vitamineen (B,C )
  • vitaminen hebben geen verbrandingswaarde net zoals zouten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Spijsperverteringsprocessen kunnen we in fasen onderscheiden:

A
  • opname van het voedsel
  • het vloeibaar maken van voedsel
  • het oplosbaar maken van het voedsel ( verteren )
  • opname van het voedsel in het bloed
  • opname van stoffen door de cellen
  • het verwijderen van de onverteerbare voedselresten uit ons lichaam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Katalysator

A

Is een stof, die het op elkaar inwerken van andere stoffen versnelt, zonder zelf van samenstelling te veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Mineralen en sporenelementen

A
  • hebben dezelfde functie als vitaminen,alleen de behoefde van ons lichaam aan deze stoffen is kleiner
  • mineralen zijn natuurlijke anorganische stoffen
  • spoorelementen zijn elementen, die in minimale hoeveelheden voorkomen bij levende organismen en een belangrijke rol spelen bij de stofwisseling
  • voorbeelden sporenelemeten: magnesium, magaan en chroom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke enzymen kunnen e onderscheiden die voedingsstoffen splitsen

A
  • enzymen die koolhydraten splitsen
  • enzymen die eiwitten splitsen
  • enzymen die vetten splitsen
17
Q

Uit welke elementen is het spijsverteringskanaal opgebouwd

A
  • mondholte met gebit en speekselklieren
  • keelholte
  • slokdarm
  • maag
  • dunne darm bestaande uit ( twaalfvingerige darm, nuchtere darm, kronkeldarm )
  • dikke darm ( bestaande uit: blinde darm, opstijgende deel, dwarslopende deel, afdalend deel, sigmoid, rectum)
  • lever
  • alvleesklier
  • nieren
18
Q

Mondholte met gebit en speekselklieren

A
  • in de mondholte word voedsel mechanisch en chemisch bewerkt en vindt afscheiding van het enzym amylase plaats
19
Q

Mechanisch

A
  • mechanisch: het fijnmaken van het voedsel door het gebit en de vermenging van het voedsel met speeksel.
    Gebit is per kaak opgebouwd uit:
  • 4 snijtanden
  • 2 hoektanden
  • 4 valse kiezen
  • 6 ware kiezen, waarvan de achterste verstandskiezen worden genoemd
20
Q

Chemisch

A
  • het speeksel wordt geproduceerd door 3 paar speekselklieren in de mondholte: de oorspeekselklieren, onderkaakspeekselklieren en de ondertongspeeksel klieren.
  • het bevat enzym amylase dat zetmeel omzet in maltose, ofwel poly- sachariden omzet in di-sachariden.
21
Q

Keelholte

A
  • Is de gemeenschappelijke ruimte waarin de mondholte en de neusholte uitkomen
  • keelholte vormt het begin van de luchtpijp en staat in verbinding met het middenoor via de buis van eustachius.
22
Q

Slokdarm

A
  • vormt de verbinding tussen de keelholte en de maag en heeft een transportfunctie
  • transport van voedsel wordt verzorg door het mechanisme van de peristaltiek: een proces van afwisselend aan en ontspannen spieren, dat in het hele spijsvertingskanaal wordt doorgezet
23
Q

Maag

A
  • sluit aan op de slokdarm en ligt onder het middenrif in het bovenste deel van de buik
  • maag word omringd door de lever, dikke darm, alvleesklier en milt
  • binnenbekleding van de maag wordt gevormd door het maagslijmvlies
24
Q

Het maagslijmvlies produceert maagsap, dat bestaat uit..

A
  • slijm, om de maag te beschermen
  • pepsine
  • zoutzuur
  • intrinsic factor

Het slijm heeft als functie het nog meer vloeibaar maken van de spijsbrij: tevens werkt het beschermend voor de maagwand tegen het zoutzuur, dit zoutzuur is van belang bij het splitsingsgereed maken van eiwitten en bij de actervering van pepsine.
- pepsine splitst de eiwitten in kleinere eiwitten, die later in de darm door andere enzymen verder worden gesplitst

25
Q

Dunne darm

A

De dunne darm bestaat uit de twaalfvingerige darm, de nuchtere darm en de kronkeldarm.

  • de twaalfvingerige darm is ongeveer 30 cm lang en lijkt op de letter C
  • in de dunne darm worden alle voedingsstoffen chemisch bewerkt.
  • de dunne darm heeft een mechanische, secretorische en een resorberende functie
26
Q

Difussie

A

Het proces waarbij kleine moleculaire stoffen door en halfdoorlatende wand van een zone met een hoge concentratie naar een zone gaan met een lage concentratie
- het diffusieproces stopt wanneer de concentratie van een bepaalde stof aan beide zijden van de scheidingswand gelijk is geworden

27
Q

Dikke darm

A
  • bestaat uit de blinde darm, karteldarm en endeldarm en het anale kanaal.
  • slijmvlies van dikke darm heeft geen darmvlokken
  • belangrijste functie is het concentreren van niet opneembare voedingsbestaddelen.
  • faeces bestaat uit: 50% water, 30% dode bacterien en 20% restbestanddelen
28
Q

Lever

A
  • ligt in de rechterzij van de buikholte tegen het middenrif aan.
  • lever wordt omgeven door het buikvlies, bestaat uit een tweetal kwabben en is opgebouwd uit kleine 6 hoekige cellen
  • de levercellen scheiden galvloeistof af, dat via de galgangen in de galblaas belandt.
  • galvloeistof bevat geen enzymen, maar bestaat uit zogenaamde galzure zouten
  • de lever ontvangt onder andere het bloed van de poortader. Dit bloed is zeer voedselrijk
29
Q

Functies van de lever

A
  • koolhydraatstofwisseling: de in de dunne darm opgenomen suikers worden in de lever omgezet in glycogeen
  • vetstofwisseling: 50% van de lichaamsvetten worden afgebroken in de lever en verder verwerkt
  • eiwitstofwisseling: aanmaak van eiwitten, zoals het bloedeiwit trombine
  • ontgiftende werking: in de darm opgenomen giftige stoffen of giftige stoffen die zijn ontstaan bij de stofwisselingsprocessen worden gekoppeld aan andere stoffen en vervolgens getransporteerd naar de nieren en via de urine worden uitgescheiden
  • regulerende werking: de lever heeft en regulerende werking op o.a het suikergehalte en ijzergehalte in het bloed
  • warmteproductie: de lever produceert veel warmte door de hoge stofwisselingscapaciteit
30
Q

Alvleesklier

A
  • de alvleesklier ligt achter de maag en heeft zowel interne als externe secretie
  • intern wordt het hormoon insuline uitgescheiden, een stof die onmisbaar is bij de regulatie van de suikerconcentratie in het bloed
  • alvlees klier is ook een externe klier, door de productie van verschillende enzymen
31
Q

Nieren

A

De water en zouthuishouding in ons lichaam wordt voor het belangrijkste deel gereguleerd door de nieren

  • huid speelt bi uitscheiding van water en zouten een belangrije rol
  • de functie van het uitscheidigsstelsel is door resorberen van water en zouten, het in stand houden van het milieu interne en het verwijderen van schadelijke stoffen, bijvoorbeeld ureum
32
Q

Waar liggen de nieren in het lichaam

A
  • beide nieren liggen links en rechts van de wervelkolom ter hoogte van de wervels thoracale 12 en lumbale 1. Ze zijn ongv 10 cm groot, boonvormig en bruin van kleur.
  • aan de mediale zijde van de beide nieren ontspringt een afvoerbuis, de urether, die utloopt in de urnineblaas
33
Q

Welke onderdelen zie we in een lengtedoorsneede van een nier

A
  • nierkapsel
  • nierschors
  • merg
  • nier bekken
  • urether
34
Q

De nefronen

A

De nier bestaat uit miljoenen eenheden, de nefronen
In de nefronen worden de eigenlijke functies van de nieren uitgeoefend
- filtratie
- terugresorptie
- excretie

35
Q

Filtratie

A
  • per minuut stroomt 1 liter bloed door de nier > ongeveer 1440 liter, hiervan wordt 180 liter gefiltreerd in het kapsel van bowman
  • bloeddruk zorgt ervoor dat een gedeelte van het bloed in het kapsel van bowman wordt geperst, is de bloeddruk onvloldoende dan neemt direct de filtratie van de nieren af
  • per dag produceren wij ongv 1,5 liter urnine, zodat dus van 180 liter filtraat er 178,5 liter weer terug in de bloedbaan zal moeten worden gebracht dat proces noem je terugresorptie
36
Q

Terugresorptie

A
  • de primaire urne in het kapsel van bowman bestaat uit water, zouten, voedingsstoffen en afvalstoffen. In het resterende gedeelte van het nefron wordt selectief geregeld wat wel en wat uiteindelijk niet in de definitieve urine terecht komt.
  • zo wordt de terugresorptie van water voor het merendeel gereguleerd via het ani diuretisch hormoon (ADH ), dat gevormd wordt door de hypofose
  • voedingssoffen zoals glucose en aminozuren worden in zijn geheel teruggegeven aan het bloed, zouten worden afhankelijk van de behoefde van het lichaam in een bepaalde hoeveelhid teruggewonnen
  • belangrijke rol van nieren is het constant houden van de ph van het bloeden weefselvloeistof
  • regulering kan hier plaatsvinden omdat de nieren koolzuur in gebonden vorm uitscheiden
37
Q

Ureum

A
  • dat is de bekenste afvalstof

- een afvalstof van eiwitstofwisseling

38
Q

Excretie

A
  • nadat de voorunrine selectief is behandeld, houden we de definitieve urine over
  • die urine druppelt via verzamelbuisjes in het nierbekken en wordt via de urether afgevoerd naar de blaas
  • bij een vullingsgraad tussen 200-500 ml word de blaas geleegd en is ook afhankelijk van emotionele invloeden
  • bij langdurige zware inspanning wel 5 liter water per dag via de huid uit de vorm van zweet kan worden uitgescheiden