Les 10 Flashcards
1
Q
Kleren
A
ثِياب
2
Q
Wat is in de kast?
In de kast is een rode jurk.
A
ماذا في الخزانة؟
في الخزانة فُستان أخمَر.
3
Q
Dit is een blauw hemd.
A
هذا قميص أزرق.
4
Q
De kleren zijn van Mohammed.
A
الثِياب لِمُحمّد.
5
Q
De auto is bij de moskee.
A
السّيّارة عِنْد المسجد.
6
Q
Ik heb een groen schrift.
A
عندي دفتر أخضر.
7
Q
De schoen
A
الحِذاءُ
8
Q
Zijn de kleren mooi?
A
هل الثِّياب جميلة؟
9
Q
Van wie zijn de kleren?
A
لِمَن الثِّياب؟
10
Q
Het schrift is bij Maryam.
A
الدَّفتر عِندَ مريم.
11
Q
De auto is bij de moskee.
A
اَلسَّيّارة عِندَ المسجد.
Letterlijk bij mij een rode pen
Dus ik heb een rode pen
12
Q
Ik heb een rode pen (bij).
A
عِندي قلم أحمر.
13
Q
A