Les 1 ( Titel - Kapitel 3) Flashcards
(Guten) Tag!
Dag!
der Tag
de dag (-en)
der Grundwortschatz
de basiswoorden
das Wort
het woord
die Begrüßung
de begroeting
füllen sie sein
vul in (invullen)
Was gehört zusammen ?
Wat hoort bij elkaar?
was
wat
gehören
horen
wählen…sie aus
kies (kiezen*)
jeder
elk (-e)
Abbildung, Bild
het plaatje
richtig(-e)
juist (-e)
Guten Morgen
Groedemorge
Guten Mittag
Groedemiddag
Guten Abend
Groedeavond
Aufmerksamkeit für
aandacht voor
die Aufmerksamkeit
de aandacht
sich kennen lernen
kennismaken
sich vorstellen
zichzelf voorstellen
hören die zu
luister (luisteren)
das Foto
de foto
das Gespräch
het gesprek
im Krankenhaus
in het ziekenhuis
in
in
auf einem Campingplatz
op een camping
auf
op
der Campingplatz
de camping
im Büro
op kantoor
das Büro
het kantoor
im Niederländisch - Unterricht
bij de Nederlandse les
der Dialog
de dialoog
ich
ik
bin
ben (zijn*)
Hallo
hallo
Du kommst bestimmt aus Belgien
Je komt zeker uit België
ja
ja
das stimmt
dat klopt
stimmen
kloppen
Und wo kommst du her?
En waar kom je vandaan?
woher
waarvandaan
ich bin geboren
ik ben geboren
kleines Dorf
het dropje (het dorp)
(ganz) in der Nähe (von)
vlakbij
aber
maar
jetzt
nu
wohnen
woon (wonen)
du
jij
sind
bent (zijn*)
Sie
u
neu
nieuw
der Kollege
de collega
der Süde
het zuiden
das ist
dat is
Österreich
Oostenrijk
sitzt
zit (zitten)
hier
hier
schon
al
jemand
iemand
Frau
mevrouw
noch
nog
frei
vrij
Danke Schön
Dank u
Angenehm (… mit Ihnen Bekanntschaft zu machen)
Prettig met u kennis te maken
angenehm
prettig
auch
ook