Lernliste A en C Duits-Nederlands Flashcards
1
Q
treffen
A
ontmoeten
2
Q
passieren
A
gebeuren
2
Q
schon
A
al
3
Q
versuchen
A
proberen
3
Q
der Monat
A
de maand
4
Q
verbringen
A
doorbrengen
5
Q
meistens
A
meestal
6
Q
üben
A
oefenen
7
Q
ziemlich
A
tamelijk
8
Q
sich freuen auf
A
zich verheugen op
9
Q
traurig
A
verdrietig