Lernbox 1 DU —> NL Flashcards
1
Q
als
A
Toen
2
Q
auBer
A
Behalve
3
Q
deswege
A
Daarom
4
Q
Der Fluss
A
De rivier
5
Q
das Gebäude
A
Het gebouw
6
Q
gehören zu
A
Behoren tot
7
Q
jedes jahr
A
Elk jaar
8
Q
oben
A
Boven
9
Q
Stattfinden
A
Plaatsvinden
10
Q
der Platz
A
De plaats
11
Q
unten
A
Beneden
12
Q
versuchen
A
Proberen
13
Q
auBerdem
A
Bovendien
14
Q
der Einritt
A
De entree
15
Q
erhalen
A
Krijgen
16
Q
der Flughafen
A
Het vliegveld
17
Q
die öffentlichen Verkehrsmittel
A
Het openbaar vervoer
18
Q
passieren
A
Gebeuren
19
Q
recht haben
A
Gelijk hebben