lektion 4 Flashcards
1
Q
das Alter
A
de leeftijd
2
Q
dort
A
daar
3
Q
fahren
A
gaan, rijden
4
Q
das geburtsdatum
A
de geboorte datum
5
Q
der geburtsort
A
de geboorteplaats
6
Q
häufig
A
vaak
7
Q
man
A
men
8
Q
die postleitzahl
A
de postcode
9
Q
die sprache
A
de taal
10
Q
stattfinden
A
plaatsvinden
11
Q
vor
A
geleden
12
Q
der wohnort
A
de woonplaats