duits h3 Flashcards
1
Q
sich ansehen
A
kijken naar
2
Q
bereits
A
al
3
Q
leider
A
helaas
4
Q
die Mannschaft
A
het team
5
Q
sogar
A
zelfs
6
Q
die Sportart
A
de sportsoort
7
Q
der Sportplatz
A
het sprotveld
8
Q
das Tor
A
de goal/ het doelpunt
9
Q
der Traumberuf
A
het droomberoep
10
Q
der Verein
A
de vereniging
11
Q
die Weltmeisterschaft
A
het wereldkampioenschap
12
Q
der zuschauer
A
de toeschouwer
13
Q
anstrengend
A
inspannend
14
Q
die Ausrede
A
het smoesje
15
Q
das Ergebnis
A
de uitslag