lektion 1 Flashcards
1
Q
ansonsten
A
verder
2
Q
darstellen
A
voorstellen
3
Q
demnächts
A
binnenkort
4
Q
demütigen
A
vernederen
5
Q
eindeutig
A
duidelijk
6
Q
sich einigen
A
het eens worden
7
Q
erwägen
A
overwegen
8
Q
die gegend
A
de omgeving
9
Q
ausslaggebend
A
doorslaggevend
10
Q
das mittelalter
A
de middeleeuwen
11
Q
nachfolgen
A
opvolgen
12
Q
nachschauen
A
nakijken
13
Q
neidisch
A
jaloers
14
Q
der sieg
A
de overwinning
15
Q
teilweise
A
gedeeltelijk