Leerdoelen thema 10 (1) Flashcards
Beschrijf de opbouw van het fysiotherapeutisch methodisch handelen.
Doelgericht, Bewust, Systematisch, Procesmatig
Ezelsbruggetje: De Beer Schiet Piet.
Fysiotherapeutisch methodisch handelen: Bewust.
Geef een beschrijving over wat er bedoelt wordt met ‘bewust’ handelen.
Best practische: best evidence, clinical expertise, patient vaulues.
Fysiotherapeutisch methodisch handelen: Systematisch.
Geef een beschrijving over wat er bedoelt wordt met ‘systematisch’ handelen.
Screeningsproces, diagnostisch proces, therapeutisch proces.
Waar bestaat het screeningsproces uit?
Aanmelding, inventarisatie hulpvraag en de screening:
1. bekent patroon, 2. onbekend patroon, 3. bekent patroon, afwijkende symptomen, 4. bekent patroon, afwijkend beloop, 5. aanwezige rode vlaggen.
Doel: beoordelen of er indicatie is voor verder fysiotherapeutisch onderzoek.
Waar bestaat het diagnostisch proces uit?
Aanvullende anamnese, aanvullend onderzoek, analyse (ft diagnose).
Doel anamnese: een zo duidelijk mogelijk beeld krijgen over het gezondheidsprobleem.
Waar bestaat het therapeutisch proces uit?
Behandel plan, behandeling, evaluatie, afsluiting.
Benoem 4 strategieën voor probleemoplossing.
Hypothetico-deductieve benadering, patroon herkenning, algoritme of beslisboom, verzamelmethode.
Benoem het verschil tussen screenen en diagnosticeren.
- Screenen is een proces dat leidt tot de beslissing of er indicatie is voor verder fysiotherapeutisch onderzoek.
- Diagnosticeren is het onderbrengen van symptomen in ziekteklasse. Geobserveerde gegevens worden omgezet in namen van ziektes, stoornissen, beperkingen en participatieproblemen.
Wat houdt de initiële hypothese in?
- evt. verwijzing van de huisarts
- uitspraak over de lichaamsregio
- uitspraak over de verstoorde GMO
Geef een beschrijving over het model van Cott.
Het model van Cott geeft een beschrijving over het bewegingsherstel vanuit de pathofysiologie en houd daarbij rekening met fysieke, sociale en psychosociale factoren.
Wat houdt de fysiotherapeutisch diagnose in?
- Persoonlijke gegevens van de patient
- Hulpvraag
- Gezondheidsprobleem in ICF
- Beloop
- Prognose
Wat is het doel van het Health counceling model? En benoem de fases.
Doel: het begeleiden en motiveren van een patient om de gestelde doelen uit te voeren en vol te houden.
- Voorbereidingsfase:
- bewustwording
- afweging/motivatie
- besluitvorming
- Uitvoeringsfase:
- gedragsverandering
- Nazorgfase:
- gedragsbehoud
- preventie terugval
Wat is het doel van het ASE model? En benoem hoe het in zijn werk gaat.
Doel: verklaring van gedrag door drie hoofddeterminanten.
Attitude: opvattingen gebaseerd op kennis, ervaringen en voorbeelden.
Sociale invloed: invloed of sociale norm die anderen uitoefenen om bepaalde gedragingen wel of niet te vertonen.
Eigen effectiviteit: eigen inschatting of de patient zekere gedragingen wel of niet kan uitvoeren. Zelfbeeld, positieve/negatieve ervaringen, faalangst, persoonlijke kenmerken.
Wat is het doel van doen, blijven doen? En benoem hoe het in zijn werk gaat.
Doel: voorlichting en compliancebevordering.
- Openstaan; openstaan voor behandeling en informatie
- Begrijpen; informatie over het onderwerp en nagaan of het doorkomt
- Willen; wil de patient daadwerkelijk veranderen/aanpassen
- Kunnen; kan de patient worden behandeld of zijn er barrières? Zo ja, kunnen deze worden opgeheven
- Doen; toepassen van nieuwe gedrag/handeling/interventie
- Blijven doen; follow up en feedback geven
Benoem de volgende begrippen:
Tangentieel vlak, normaal, close packed position, lose packed position, capsulair patroon.
- Tangentieel vlak: oppervlakte van het gewricht
- Normaal: richting waarin het tangentieel vlak wijst
- Close packed position: stand van het gewicht waarbij kop en kom het beste passen
- Lose packed position: alle andere standen van het gewricht dan CPP
- Capsulair patroon: volgorde van richtingen waarin bewegingsbeperkingen ontstaan. Wijst vaak op een arthritis/artrose.
Benoem het verschil tussen een primair en een secundair impingement.
Benoem het verschil tussen een intern en een extern impingement.
- Primair: structurele veranderingen zoals osteofyten, type acromion, tendinose. Vooral 40+.
- Secundair: disfunctie rotator cuff, instabiliteit, scapulaire dyskinesie (kibler), SLAP-leasie, ruptuur bicepspees, GIRD.
- Intern 20%: intra articulair; contact tussen articulaire oppervlak en rotator cuff/tuberculum majus/labrum.
- Extern 80%: in de subacromiale ruimte