Leerdoelen isbr tot en met week 4 Flashcards

1
Q

Wat zijn eenzijdige rechtshandelingen?

A
  • Rechtshandeling die door één partij die bij de overeenkomst is betrokken worden gedaan
    *Denk aan wetgevende bevoegdheid
  • De gelding van het besluit is niet afhankelijk van de instemming van de mensen tot wie het besluit gericht is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn meerzijdige rechtshandelingen

A
  • Meerdere partijen willen dat dezelfde rechtshandeling wordt verricht
    *Gemeenschappelijke regeling tussen twee gemeentes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Indicatieve betekenis

A

Geeft een te verwachte ontwikkeling aan, niet bindend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De noodzaak van eenzijdige bindende overheidsbesluiten

A
  • Ze beantwoorden een maatschappelijke behoefte aan dergelijke besluiten
  • Ze zijn essentieel in een samenleving omdat: in elke maatschappij moeten voorzieningen worden getroffen, die de gemeenschap als zodanig aangaan
  • Denk aan de handhaving van openbare orde, deze voorzieningen kosten geld. Er zijn besluiten omtrent de verwerving van financiële middelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De 4 typen besluiten

A
  1. Algemeen verbindende voorschriften: Besluiten die in beginsel voor een onbepaaldheid van gevallen gelding hebben en toegepast kunnen worden (Materiële wetten)
  2. Beschikkingen: niet-algemeen besluit. Kan in één bepaald geval een rechtsgevolg tot stand brengen. Toekenning van een vergunning of subsidie
  3. Beleidsregels: Geven aan op welke wijze een orgaan zijn beleid denkt te voeren en waaraan het beleid gebonden is. Binden alleen het bestuur, niet de burger. Dit is dus GEEN algemeen verbindend voorschrift
  4. Plannen die een bindend effect bezitten: bestemmigsplan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Rechtsgevolg

A

Het gevolg dat door het recht aan een handeling wordt gebonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom is legitimatie nodig?

A
  • Besluiten nemen op een wettelijke basis is belangrijk zodat er geen sprake is van machtsmisbruik en zodat de eenzijdige bindende besluiten door de burgers aanvaard worden
  • De gelding van het besluit is niet afhankelijk van de instemming van degene die erbij betrokken zijn, daarom moet een besluit aanvaardbaar zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Aanvaardbaarheid van bindende overheidsbesluiten

A
  • Besluiten worden dus genomen door instanties die daardoor bevoegd zijn verklaard
  • De besluiten moeten aanvaardbaar zijn voor degenen die door de besluiten worden gebonden
  • Aanvaardbaarheid bij ons: Een meerderheid van volksvertegenwoordigers in de kamer moet instemmen, minderheidsopvattingen moeten daarbij worden gerespecteerd
  • ## Omdat de opvatting van ‘aanvaardbaarheid’ niet bij iedereen gelijk is kunnen er conflicten ontstaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De bronnen van het Nederlandse Staats en bestuursrecht

A
  • Jurisprudentie
  • Ongeschreven recht
  • Europees recht
  • Internationaal recht
  • Het statuut der Nederlanden
  • De Gw
  • Organieke wetten -> wetten die tot stand zijn gekomen in opdracht van de Gw
  • Awb
  • Bijzondere bestuursrechtelijke wetgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De 5 beginselen van een democratische rechtstaat

A
  1. Legaliteitsbeginsel
  2. Grondrechten
  3. Machtenscheiding
  4. Democratiebeginsel
  5. Rechterlijke controle
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een democratische rechtstaat?

A

Ook de overheid is gebonden door het recht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Legaliteitsbeginsel

A
  • Positief aspect: het overheidshandelen moet zich berusten op een wettelijke grondslag
  • Negatief aspect: overheidsoptreden moet binnen een bepaalde bevoegdheid blijven, deze stelt ook beperkingen aan de bevoegdheden
  • Vrijheid is de hoofdregel, beperking is de uitzondering
  • Aan de wet zijn eisen verbonden
  • Inhoud: rechtszekerheid en rechtsgelijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Machtenscheiding

A
  • Bij elke uitoefening van macht is er een controleur om ervoor te zorgen dat er geen machtsmisbruik wordt gemaakt.
    Voorkomen concentratie van macht
    De scheiding hoeft nu niet meer even strikt te zijn
  • Het kan ook in samenwerking: Art. 81 Gw (formele wetgever)
  • Waarborgt de vrijheid van de burgers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Grondrechten

A
  • Algemene normen
    primaat ligt bij het individu die fundamentele rechten en vrijheden heeft (natuurrecht denken)
  • Beschermt de burger tegen overheidsinmenging
  • Evolutie: denk aan sociale, economische en culturele grondrechten
  • Hier wordt opeens de overheid verplicht om bepaalde grondrechten te realiseren
  • Beperkingen (door formele wetgever) is een uitzondering -> beperkingsclausules)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Democratiebeginsel

A
  • Collectieve aspect -> gedachte dat het volk zichzelf bestuurd
    Democratische rechtstaat: ook de overheid is gebonden door het recht
  • We krijgen eisen in de rechtstaat:
    1. procedurele vereisten:
  • Actief kiesrecht: het recht om te stemmen
  • Passief kiesrecht: het recht om verkozen te worden
  • Meerderheidsbesluitvorming: de helft plus een neemt een beslissing. Gekwalificeerde meerderheid -> bij een hele belangrijke beslissing neemt 2/3de de beslissing
  • Burgelijke/politieke grondrechten: het borgen van bepaalde rechten. Recht op vrijheid van meningsuiting
  1. Materiële vereisten:
    - effectieve participatie
    - effectieve toegang tot informatie
    - Educatie
    - effectief respect voor minderheidsopvattingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Rechterlijke controle

A
  • Op overheidsoptreden tegen de burgers
  • Locke: niemand mag rechter zijn in eigen zaak
  • Na de 2de wereldoorlog nam controle op rechtmatigheid publiekrechtelijk handelen toe
  • Legaliteitsvereiste en geen strijd met grondrecht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Representatieve democratie

A
  • Hier is een parlementair stelsel; regering moet het vertrouwen krijgen van het verkozen parlement
  • Vertrouwensregel
  • Ministeriële verantwoordelijkheid
  • Rechtstreekse verkiezingen Thorbecke: 1848. Hiervoor werd de kamer gekozen door de provinciale staten, de leden van de PS werden gekozen door adel
  • 1917 -> algemeen mannenkiesrecht
  • 1919 -> algemeen burgerkiesrecht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Evenredige vertegenwoordiging

A
  • Toebedeling zetels gelijk aan uitgebrachte stemmen
  • Hierdoor hebben kleinere partijen ook een kans
  • 1/150 van de stemmen is 1 zetel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Lijstenselsel

A

De kandidatenlijsten staan centraal, de kiezer brengt slechts één stem uit. Op zo’n kandidatenlijst staan meerdere kandidaten met overeenkomstige belangen en ideeën, zoals bij de Tweede Kamerverkiezingen of de Gemeenteraadsverkiezingen.

als de 1e van de lijst genoeg stemmen heeft, gaan de overige stemmen naar de persoon eronder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Personenstelsel

A

De kandidaatstelling richt zich op individuele personen. De kiezer stemt op meerdere personen (kandidaten) en kan zo zijn ‘ideale’ OR samenstellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Partijendemocratie

A
  • Opkomst en rol van partijen = belangrijk
  • In Nederland is het vrij mandaat (art 67 Gw)
    1. De kamerleden stemmen zonder last
    2. Politieke partijen kunnen jou nooit verplichten om iets bepaalds te stemmen in de kamer
    3. Je kan dus tegen iets van je partij stemmen, maar nog steeds de zetel behouden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Legitimiteit representatieve democratie onder druk

A
  • De staatscommissie parlementaire stelsel kwam met een eindrapport. Wat zie je daarin:
    1. We hebben een complexe maatschappij
    2. Ruime regelgevende bevoegdheden voor bestuur
    3. Terugtred formele wetgever
    4. Particratie
    5. Kloof tussen burgers en politiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Verschil de constitutie en de Gw

A
  • Geheel van regels en grondslagen die het staatsrecht omvat.
  • Dit document is belangrijk omdat het (mogelijk) kwaliteitseisen formuleert waar de wetgever zich aan moet houden bij het formuleren van wetten. Het biedt de burgers bescherming tegen wetgeving die hun rechten aantast.
  • Gw -> regels die met een verzwaardere procedure worden vastgesteld en daarom van orde is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Twee aspecten van vrijheid

A
  • Individuele vrijheid
  • Collectieve zelfbeschikking -> de gedachte dat het volk zichzelf bestuurd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

De 3 machten in Nederland

A

Wetgevende macht: de regering en Staten generaal
Uitvoerde macht: regering, bestuurt het land, vult de naleving van de regels verder in waar de wetgevende macht hiervoor ruimte heeft gelaten.
rechtsprekende macht: rechterlijke macht. Controleert in concrete gevallen de naleving van de regels door burgers en door overheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Regering

A

Koning en ministers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Kabinet

A

Ministers en staatsseceretarisen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waarom is er in Nederland geen absolute scheiding van machten?

A

Zie bijvoorbeeld de betrokkenheid van de regering in zowel het wetgevingsproces (wetgevende macht) als de uitvoering van deze wetten (uitvoerende macht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Bijzondere band grondrechten en legatimiteit

A
  • De meeste grondrechten kunnen door de staat in algemeen belang worden beperkt, maar alleen wanneer daarvoor een wettelijke grondslag bestaat
  • Grondrechten kunnen slechts worden beperkt wanneer de betreffend grondwetartikel dat uitdrukkelijk toestaat in de vorm van een beperkingsclausule
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Twee typen grondrechten

A
  • Klassiek: beschermt de burger tegen ongeoorloofd overheidsoptreden door de burgers bepaalde rechten voor te schrijven.
  • Sociaal: Hebben gelijke kansen als hoofddoel. Roepen de overheid op om bepaalde minimum levensvoorwaarde te bevorderen en te waarborgen. Ze vergen van de overheid juist een handeling (actief). Voorbeelden zijn het recht op onderwijs en het recht op huisvesting.
  • Niet af te dwingen bij de rechter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Ges: democratische rechtstaat

A

Het duurde sinds de restauratie van 1813/1814 meer dan een eeuw voordat de representatieve democratie gekozen werd op basis van algemene directe verkiezingen.
Dat komt door twee zaken:
1. De politieke strijd in het begin was meer gericht op het terugdringen van de rol van de koning en het brengen van de regeringsmacht onder de controle van het parlement. Om dit te realiseren, werden daarom twee regels ingevoerd:
- De politieke ministeriële verantwoordelijkheid (1848);
- De vertrouwensregel (1868).
2. Men had ervaring met de Franse Revolutie (1789), waarin volkssoevereiniteit ontaardde in een bloederige nachtmerrie. Hierdoor overheerste lang de opvatting dat de ongeletterde meerderheid van het volk niet in staat was tot verstandig regeren

  • Door deze twee zaken/ontwikkelingen kwam pas in 1917 een algemeen mannenkiesrecht tot stand. In 1919 kwam ook algemeen kiesrecht voor vrouwen. De democratische rechtsstaat was toen pas een feit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Ges: sociale rechtstaat

A
  • De klassiek-liberale rechtsstaat beschermt alleen de competitie van gelijkwaardige vrije individuen
  • Ziet over het hoofd dat voor velen deze competitie gezien de grote verschillen in uitgangspositie niet vrij is en geen gelijke kansen biedt
  • Daarom gaat de overheid zich in toenemende mate in de sociaaldemocratische sfeer mengen door beschermende, stimulerende en herverdelende maatregelen
  • Vooral na de Tweede Wereldoorlog bloeit de zogenaamde verzorgingsstaat op: een staat die poogt op allerlei terreinen de voorwaarden te scheppen voor ontplooiing van de mens.
  • Deze staat dient actief de omstandigheden te scheppen die het de burger daadwerkelijk mogelijk maken aan zijn leven gestalte te geven. Deze taak is onder meer vervat in de sociale grondrechten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat betekent rechtshandeling

A
  • Besluiten die eenzijdig bindend worden opgelegd. Met als doel een rechtsgevolg
  • Rechtsgevolg: Het gevolg dat door het recht aan een handeling wordt verbonden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

De drie soorten rechtshandelingen

A
  1. Feitelijke rechtshandelingen:
    - het daadwerkelijk handelen. Door de overheid het opbrengen van een weg, geld overmaken van DUO. Hierbij treed een rechtsgevolg op, ongeacht of dat bedoeld was of niet
  2. Publieksrechtelijke rechtshandelingen:
    - Het nemen van (eenzijdig bindende) besluiten (denk aan vergunningen, kenmerk voor de overheid)
    - Regelgevend
    - Sommige publiekrechtelijke rechtshandelingen zijn tweezijdig
    * Bijvoorbeeld een gemeenschappelijke regeling tussen gemeente: op het gebied van jeugdzorg of het sluiten van een verdrag
  3. Privaatrechtelijk rechtshandelingen:
    - De meeste zijn tweezijdig
    - Horizontale verdeling, een gelijke machtsverhouding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Machtsverdeling volgens het model van Montesquieu

A
  • Gaat om de verdeling van de totale macht van de staat
  • Omschreef de macht in de trias politica
  • Het model kan worden gezien als reactie op het destijds opkomende vorstenabsolutisme: één vorst met veel macht.
  • Het feodale stelsel was op machtsverdeling gebaseerd
    Opkomst van vorstenabsulatisme in de 16de eeuw was hierbij een breuk
  • In dit model zijn alle genoemde machten gelijkwaardig, in de zin dat geen van de machten belangrijker is dan een andere
  • De machten behoorden STRIKT gescheiden te zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Machtsverdeling naar hedendaagse betekenis

A
  • Nu gaat het niet om een strikte scheiding van organen & uitoefening van hun functies
  • Machtsverdeling houdt nu in dat de Staten-Generaal, Regering en rechterlijke macht zijn belast met bepaalde zaken, die zij deels zelfstandig en deels in samenwerking met elkaar uitoefenen
  • Rechterlijke macht: bestuursorgaan. Bestaat uit: Hoge Raad, gerechtshoven en rechtbanken
  • Art. 112 Gw maakt mogelijk dat andere gerechten kunnen worden ondergebracht bij de organen complex
  • Onafhankelijk: de regering kan rechters niet wijzen op hoe zij moeten beslissen in zaken
  • Leden worden wel benoemd door de regering
  • Rechter is gebonden aan formele en lagere wetgeving: rechters moeten volgens de wet rechtspreken
  • Heeft een controlerende taak ten opzichte van de regering en andere bestuurlijke organen
  • Toets of hun besluiten voldoen aan het legaliteitsvereiste
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Ons stelsel

A

Wij hebben een parlementair stelsel: wij verkiezen alleen het parlement, niet rechtstreeks de minister-president
Hier gaat het tussen de verhouding tussen de wetgevende macht en de uitvoerende macht

  • Verkiezingen voor de Tweede kamer -> regering is verantwoording schuldig aan de tweede kamer door ministeriële verantwoordelijkheid (art. 42, 2e lid Gw)
  • Vertrouwensregel als sanctie: Wanneer de Tweede kamer geen vertrouwen meer heeft moet de regering aftreden (ongeschreven regel, je gaat hem niet vinden in de Gw)
  • De Rechterlijke macht controleer toepassing van wetten en regelgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is Checks & balances

A
  • Trias politica
  • In een bestuurs zijn er bestuursorganen. Dit is een systeem waarbij overheidsbevoegdheden over verschillende organen worden verspreid en ieder orgaan bij de uitoefening van zijn bevoegdheden verantwoording aan een ander orgaan is verschuldigd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is Checks & balances

A
  • Trias politica
  • In een bestuurs zijn er bestuursorganen. Dit is een systeem waarbij overheidsbevoegdheden over verschillende organen worden verspreid en ieder orgaan bij de uitoefening van zijn bevoegdheden verantwoording aan een ander orgaan is verschuldigd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Is Nederland een centrale of decentrale eenheidsstaat

A
  • Nederland kent een gedecentraliseerde eenheidsstaat
  • De deling van bevoegdheden tussen lagere en hogere organen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

De 6 bevoegdheden van de SG

A
  1. Iniatief 82. Gw
  2. Enquete 70 Gw
  3. Amendement
  4. Inlichtingenrecht 68 Gw
  5. Regering moet zich kunnen verantwoorden tegen de SG: ministeriële verantwoordelijkheid (Art. 42, tweede lid, GW) helpt hierbij
  6. Petitierecht art. 5 Gw
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

De staten Generaal

A
  • Eerste en Tweede kamer
  • De staten generaal hebben weinig zelfstandige besluitende bevoegdheden
    Zelfstandige besluiten zijn gericht op intern functioneren (benoeming van voorzitters
  • Parlement is nu de volksvertegenwoordiger
  • De Tweede Kamer wordt direct democratisch gekozen, door middel van landelijke verkiezingen
  • De Eerste Kamer wordt indirect democratisch gekozen. De leden van de Eerste Kamer worden gekozen door de leden van de provinciale staten (getrapte verkiezing)
  • Leden van de provinciale staten worden op hun beurt wel weer direct democratisch gekozen, door middel van verkiezingen
  • Institutioneel: hebben taken en bevoegdheden van beide organen
  • Verlangen van de kamer: beide kamers kunnen zich als afzonderlijk onderdeel van de Staten Generaal opstellen en een motie aannemen. De regering moet dan een positie kiezen
  • Sommige fracties hebben een binding met de regering, andere juist niet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Horizontale machtsverdeling

A
  • Machtsverdeling waarbij bepaalde organen (die niet ondergeschikt zijn aan elkaar) elkaar nodig hebben voor het uitoefenen van bepaalde bevoegdheden
  1. Er is is sprake van onderlinge afhankelijkheid en onderlinge controle
  • Resulteer in checks and balances
    1. Voor bepaalde bevoegdheden van de regering heeft de regering instemming nodig van de Staten-Generaal. Het vereiste van instemming geeft blijk van checks and balances
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Verticale machtsverdeling

A
  • De macht in Nederland is verticaal opgedeeld, in lagere en hogere overheden
  • Heeft te maken met het verdelen van bevoegdheden tussen enerzijds hogere en anderzijds lagere overheden. Deze verdeling houdt ook nauw verband met het onderscheid tussen overheid in centraal en decentraal niveau
  • Vloeit voort uit de gedachte dat macht niet te veel op één plek geconcentreerd moet worden
  • De gemeenteraad (samen met het college van B&W) heeft de bevoegdheid om plaatselijk, in de gemeente, regels op te stellen.
    Je moet het zo zien dat de centrale overheid de bevoegdheid om regels op te stellen voor dat kleine stukje Nederland heeft overgedragen aan een lagere overheid. Op deze manier is de macht verticaal verdeeld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

De decentrale en centrale overheid

A

Decentraal: Een bepaald orgaan heeft een stukje Nederland als geografisch functioneringsgebied

Centraal: Een bepaald orgaan heeft heel Nederland als geografisch functioneringsgebied
1. De Staten-Generaal en de regering tezamen kunnen regels opstellen die gelden in heel Nederland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Inrichting centrale overheid

A
  • De staat: kan als geheel worden opgedeeld in openbare lichamen
  • Openbare lichamen: omhulsels waarin je bepaalde organen kan omscheiden
  • De centrale overheid: openbaar lichaam van de staat
  • Hierin zitten dan weer:
    1. Regering
    2. Staten-Generaal
    3. Minister president
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

In welk artikel kan je zien of een lichaam rechtspersoonlijkheid bezit?

A

Art. 2:1 lid 1 Bw.

In bijzondere wetten kan ook aan andere openbare lichamen rechtspersoonlijkheid worden toegekend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Welke 4 openbare lichamen hebben we

A
  • De staat
  • De provincie
  • De gemeente
  • Waterschappen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

De regering

A

Dagelijks bestuur van de staat (koning en ministers
- De regering houdt zich bezig met de uitvoering van de opgestelde regels
- De ministers zijn op hun beurt weer ieder verantwoordelijk voor een specifiek ministerie
- Hieraan zijn weer bevoegdheden verbonden die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van die taak
- Aan het hoofd: minister-president

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Decentrale overheid

A
  • De burgers kiezen, democratisch, een volksvertegenwoordiging: de gemeenteraad respectievelijk de Provinciale Staten
  • Deze twee organen zijn, net als de Staten-Generaal, nauw betrokken bij het opstellen van regels en controleren ze het bestuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Indeling gemeente:

A

Volksvertegenwoordiging: de gemeenteraad

Dagelijks bestuur: College van B&W
2. Bezig met de uitvoering van de regels op decentraal niveau

Hoofd: Burgermeester
3. De burgemeester heeft weer specifieke bevoegdheden ten behoeve van de openbare orde (art. 172 Gemw.)
- We zien dat in situaties waarin snel een beslissing moet worden genomen (bijvoorbeeld bij rellen) de burgemeester hier bevoegdheden voor heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat is een openbaar lichaam?

A

Openbare lichamen staan in relatie tot een bepaalde publieke gemeenschap en hebben een zekere democratische legitimatie; hun besturen worden via een democratische weg samengesteld (H 7 Gw)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Indeling provincie

A
  • De provinciale staten: volksvertegenwoordiging (wetgever)
  • Gedeputeerde staten: dagelijks bestuur, uitvoering besluiten PS
  • Commissaris v.d koning: Hoofd. (ook zelfstandig orgaan, net als burgemeester)
  • vertegenwoordigt PS, maar is geen lid zelf
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Indeling provincie

A
  • De provinciale staten: volksvertegenwoordiging
  • Gedeputeerde staten: dagelijks bestuur
  • Commissaris v.d koning:
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Comissies

A
  • Volksvertegenwoordiging van provincie en gemeente zijn in staat om comissies in te stellen
    1. Adviescommissies, voorbereidingscommissies, of commissies met gedelegeerde bestuursbevoegdheden
  • Met deze commissies kunnen bevoegdheden van Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten, College van B&W en gemeenteraad worden gedelegeerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat is dualiteit?

A

Leden van het bestuur mogen geen lid zijn van commissies en andersom

  • Uitzondering: bezwaarcommissies, klachtencommissies
  • Het is wel toegestaan om deskundigen in de commissies te plaatsen, wat dus wel deskundigheid en meer ‘onafhankelijk personeel’ geeft, maar niet erg democratisch is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Waterschappen

A
  • De taken van waterschappen waren afhankelijk van hun territorium
  • Sinds 1992 is en een nieuwe Waterschapswet
    1. Bevoegdheden om waterschappen in te stellen en op te heffen liggen bij de Provinciale Staten
    2. Ook waterschappen bestaan uit een dagelijks bestuur en een ‘parlement’ (algemeen bestuur)
    3. Dit parlement bestaat uit ingezetenen, bedrijven, grondeigenaren en natuurbeheerders.
    4. Alleen de ingezetenen worden gekozen. Is dat wel democratisch genoeg?
  • Men beantwoordt deze vraag door te stellen dat het parlement van waterschappen geen algemeen vertegenwoordigend orgaan is
  • Opkomst van verkiezingen niet erg hoog (in hoeverre democratisch?)
  • Het dagelijkse bestuur wordt samengesteld door het algemene bestuur (parlement) en de voorzitter van het dagelijkse bestuur wordt bij koninklijk besluit benoemd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Kent de Waterschappen een lijstenstelsel of een personenstelsel?

A

Sinds 2007 een lijstenstelsel. Bijna niemand kent mensen uit het parlement van waterschappen en dus heeft het niet veel zin om personen als individu te kiezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Overige openbare lichamen

A
  • De overheid kan ook nog andere openbare lichamen oprichten (134 Gw)
    Dit wordt eigenlijk alleen gedaan bij grote projecten, zoals drooglegging van de Zuiderzee en andere inpoldering
  • Art 134 Gw -> maakt het mogelijk om openbare lichamen voor beroep en bedrijven in te stellen
  • Vroeger vaak gegoten in de openbare lichamen PBO (publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat zijn PBO’s

A

Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie
- Ze mochten alleen opkomen voor specefieke taken op sociaal-economisch terrein binnen hun vakgebied
- Per 1 januari 2015 zijn alle product- en bedrijfschappen opgeheven en hun taken naar de centrale overheid overgebracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

SER

A

Sociaal economische raad. Publiekrechtelijke bedrijforganisatie die nog wel bestaat
- De taak van de SER is om toezicht te houden, straffen uit te delen en advies te geven aan de regering omtrent sociaaleconomische onderwerpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Beroepsorganisaties

A
  • Nederlandse Orde van Advocaten
  • Vooral opgericht om controle uit te kunnen oefenen op de eigen beroepssector
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Ambt

A
  • In sbr zijn sommige organen er altijd
  • Er is altijd een college van B&W; in elke gemeente
  • Het college van B&W is echter geen mechanisch figuur, want het wordt opgevuld door mensen van vlees en bloed: de wethouders en de burgemeester
  • Het eeuwig bestaande figuur noemen we het ambt. Het is er voor onbepaalde tijd, ongeacht wie dit ambt gaat vervullen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Ambtsdragers

A
  • De mensen door wie het ambt wordt vervuld zijn de ambtsdragers
  • De ambtsdragers wisselen afhankelijk van hoe lang de termijn is voor een bepaald ambt
  • De ambtsdrager hoeft een besluit (namens het ambt) niet alleen te nemen
    Hij wordt echter ook geholpen door ambtenaren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Waarom kan een ambtsdrager zich niet ontrekken aan genomen besluiten van een voorganger?

A
  • Bevoegdheden komen aan een ambt toe
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Materiele en formele betekenis ambtenaar

A

Formeel: een persoon die is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn

Materieel: ambtenaren zijn diegenen, werkzaam in de openbare dienst, die hun werk in ondergeschiktheid aan een of meer ambten verrichten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Art. 1 ambtenarenwet

A
  • Ambtenaar in de zin van deze wet is degene, die is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn
  • De ambtenaren worden geacht in hoge mate van zelfstandigheid te kunnen werken ten opzichte van het ambt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Bestuursorgaan en rechtspersonen

A
  • Rechtspersonen kunnen rechtshandelingen (koopovereenkomst) verrichten, alleen bestuursorganen kunnen besluiten nemen
  • ## Een burger kan alleen rechtsbescherming bij de bestuursrechter zoeken tegen besluiten van bestuursorganen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Voornaamste taken van de regering

A
  1. Het recht om wetsvoorstellen in te dienen bij de Tweede Kamer (art. 82 lid 1 Gw)
  2. de bevoegdheid tot het sluiten van verdragen (art. 90 Gw)
  3. de bevoegdheid om Algemene maatregelen van Bestuur uit te vaardigen
  4. het opstellen en wijzigen van de staatsbegroting
  5. De regering heeft ook een uitvoerende taak ten aanzien van aangenomen wetgeving
  6. Ministerraad besluit over het algemeen beleid van de regering
  7. Novelle. De Regering kan op aandringen van de Eerste kamer wijzigingen aanbrengen in het wetsvoorstel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Wat is een Novelle

A

De Regering kan op aandringen van de Eerste kamer wijzigingen aanbrengen in het wetsvoorstel. De wijzigingen worden in de vorm van een wetsvoorstel weer behandeld

71
Q

Bevoegdheden Tweede kamer

A
  • Amendement: hetgeen inhoudt dat de Tweede Kamer wetsvoorstellen mag aanpassen (art. 84 Gw)
  • Iniatief: geeft de Tweede Kamer het recht om een wetsprocedure in gang te zetten en een voorstel tot wetgeving te doen
72
Q

Taak tweede kamer

A

voornamelijk controleren van de regering & participeren in wetgevingsproces

73
Q

Taken eerste kamer

A
  • GEEN recht van amendement, wel novelle -> of je past dit aan, of wij verwerpen het
  • Iniatief -> wel wetsvoorstellen aannemen of verwerpen (art. 85 Gw)
  • Heeft minder bevoegdheden omdat de eerste kamer niet direct democratisch wordt verkozen
  • Heeft daarom minder democratische legitimatie dan de Tweede Kamer: dat de Eerste Kamer minder direct gesteund wordt door het volk.
74
Q

Kritiek op de eerste kamer

A
  • De eerste kamer heeft nooit een actuelere samenstelling dan de tweede kamer
    1. In het stelsel wordt om de drie jaar slechts de helft van de senatoren gekozen voor een termijn van zes jaar
75
Q

Vertrouwensregel

A
  • Als sanctie op de ministeriële verantwoordelijkheid kennen we de vertrouwensregel.
  • Deze is er om kracht te zetten achter de ministeriële verantwoordelijkheid, ook is de ministeriële verantwoordelijkheid de reden voor het bestaan van de vertrouwensregel.
  • De vertrouwensregel houdt in dat een minister, staatssecretaris of het kabinet als geheel moet aftreden als zij niet langer het vertrouwen genieten van het parlement
  • Functie: controle. De regering wordt met de vertrouwensregel gecontroleerd door het parlement
  • Dit is een ongeschreven regel -> vertrouwensregel is niet wettelijk vastgelegd
  • Vertrouwensregel geldt ook voor de gemeenteraad en het college van B&W, bestuursorganen op decentraal niveau
76
Q

Waar is de vertrouwensregel wel wettelijk vastgelegd?

A

Op gemeentelijk niveau

77
Q

Wie neemt het iniatief om de vertrouwensregel in te stellen?

A

De kamer. maar individuele bewindslieden kunnen het initiatief nemen door te stellen dat zij bepaalde handeling van de kamer als wantrouwig opstellen.
Door bijvoorbeeld een motie ‘onaanvaardbaar’ te verklaren

78
Q

Werking vertrouwensregel

A
  • Negatief geformuleerd: een minister hoeft pas op te stappen wanneer er geen vertrouwen meer is in de kamer
  • De vertrouwensregel werkt alleen bij een meerderheid
79
Q

Vertrouwensregel eerste kamer

A
  • Onderwerp van discussie
  • Gezegd kan worden dat de vertrouwensregel bij deze kamer minder sterk geldt
  • ## Soms zien ministers in het ontbreken van vertrouwen in de Eerste kamer een reden om op te stappen
80
Q

Wat gebeurt er wanneer het gebrek van vertrouwen in één individueel bewindslied (minister) wordt opgezegd?

A
  • De koning zal dit ontslag onmiddellijk verlenen
  • Er moet dan een nieuwe minister worden aangesteld voor de portefeuille
81
Q

Wat gebeurt er wanneer het kabinet ontslag aanbiedt?

A
  • Ontslag kan dan niet onmiddellijk worden verleend -> er is namelijk nog geen nieuw kabinet
  • Er zijn twee mogelijke situaties:
    1. De tweede kamer wordt ontbonden om verkiezingen mogelijk te maken. Het streven is om een kabinet te formeren dat de steun heeft van de Tweede kamer (64 Gw)
    2. Soms wordt er zonder ontbinding en verkiezingen een kabinet geformeerd
  • Dan moet er wel een meerderheid zijn in het dan bestaande parlement
82
Q

Wat is Ministeriële verantwoordelijkheid

A
  • Zijn ministers(gezamenlijk en individueel) verantwoordelijk voor hun beleidsdaden. Ze moeten verantwoording aan het Parlement afleggen voor hun beleidsdaden
  • Ze zijn verantwoordelijk voor beleid en wetgeving

Ministers zijn verantwoordelijk voor alle bestuurshandelingen op centraal niveau
- Dit kunnen dus ook handelingen zijn die de minister niet persoonlijk heeft gedaan

83
Q

Zijn ministers verantwoordelijk voor alle bestuurshandelingen op centraal niveau?

A
  • In theorie wel. Toch is er een praktijk ontstaan waarin ministers alleen verantwoordelijk worden gehouden als zij persoonlijk de betwiste handeling hebben verricht
  • Door deze praktijk valt de controle op het ambtenarenapparaat in feite weg
    Kwalijk, want: Het is namelijk zo dat een minister die opstapt juist een signaal afgeeft dat zijn ambtenarenapparaat niet goed functioneert
  • Een minister die alleen opstapt bij persoonlijk verwijtbare fouten, heeft deze functie niet
84
Q

Waarom hebben ministers tegenwoordig meer te dulden van de eigen regeringsfractie dan van de parlementaire meerderheid

A

Als een regeringsfractie het vertrouwen in ‘zijn’ minister opzegt, wat nog wel eens gebeurt, is dat een teken om je ontslag aan te bieden. Een meerderheid van het parlement dat een minister ‘wegstemt’ komt daarentegen heel zelden voor

85
Q

Verklaring voor de ‘verdwijning’ van de ministeriële verantwoordelijkheid

A

Ambtenarenapparaten zijn tegenwoordig zodanig groot en soms zelfstandig, dat de minister onmogelijk overal verantwoordelijk voor gehouden kan worden

86
Q

Oplossing voor de verdwijning van de ministeriële verantwoordelijkheid

A

Als de verantwoordelijkheid van de minister ingeperkt moet worden, kan men een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) oprichten. Een ZBO staat niet direct onder het gezag van de minister en hij/zij bemoeit zich er niet of nauwelijks mee, bijvoorbeeld de Kiesraad

87
Q

Ministeriële verantwoordelijkheid en machtenscheiding

A
  • De belangrijkste schakel tussen het onderscheid van de regering en de SG
88
Q

Waarom is Ministeriële verantwoordelijkheid belangrijk voor de vertrouwensregel?

A

De vertrouwensregel is het instrument om de Ministeriële verantwoordelijkheid kracht bij te zetten

  1. Verantwoordelijkheid is een bestaansreden voor de vertrouwensregel:
    - Zonder verantwoordelijkheid zou er geen vertrouwensregel bestaan
    - Zonder de (ongeschreven) vertrouwensregel zal de ministeriële verantwoordelijkheid minder relevant zijn
89
Q

Drie soorten verantwoordelijkheid

A
  • Civielrechtelijke
    1. Wanneer een minister als bestuursorgaan (van de rechtspersoon de staat) onrechtmatig handelt tegen een burger, kan deze burger een vordering uit hoofde van onrechtmatige daad instellen tegen de staat
    2. De verantwoordelijkheid speelt tussen de burger en staat
  • Strafrechtelijk
    1. Het initiatief van strafrechtelijke vervolging van een minister ligt bij de regering en de Tweede kamer (art. 119 Gw)
  • Politieke ministeriële verantwoordelijkehid
  • Politiek
90
Q

Politieke ministeriële verantwoordelijkheid

A

De minister is politiek gezien verantwoordelijk voor:

  1. Voor het uitvoeren van zijn eigen beleid
  2. Ondergeschikte ambtenaren (art. 44 lid 1 Gw)
  3. Voor het handelen van de staatssecretaris
  4. Voor het handelen van de koning
  5. Het houden van toezicht op:
    - Besluiten van lagere politieke organen
    - De wijze waarop buitenlands beleid wordt gevoerd (art. 90 Gw)
91
Q

Plichten van een minister

A
  1. Hebben voornamelijk te maken met de controle die ten aanzien van zijn verantwoordelijkheid worden gevoerd
  • De minister moet gehoor geven aan een uitnodiging om in een kamer te verschijnen (art. 69 Gw)
  • Inlichtingenplicht: de minister moet inlichting geven aan de SG wanneer gewenst (art. 68). De minister moet hier alle inlichtingen geven die van hem verlangd worden
92
Q

Twee uitzonderingen inlichtingenplicht

A
  1. De minister kan zich beroepen op ‘het belang van de staat’ om te ontzien van de inlichtingenplicht
    - De minister mag dit zelf inschatten
  2. De minister kan zich beroepen op het geheim van de kroon
93
Q

Coalitie vormen

A
  • Het vormen van een samenwerking tussen partijen om een meerderheid te krijgen
  • Vanuit leden van de Tweede kamer wordt een coalitie gevormd, het is belangrijk dat zij het vertrouwen van de meerderheid van de kamer hebben
94
Q

Regeerakkoord + functie

A
  • Bevat de hoofdlijnen van het nieuwe beleid van de regering
  • De verschillende partijen te verbinden om de afspraken uit te voeren
95
Q

Wat gebeurt er als er een regering wordt gevormd

A
  • Dan spreekt de regering onderling af wat voor een beleid er zal worden gevoerd in de tijd dat de regering ‘de macht’ heeft
96
Q

Is een regeerakkoord een juridische of politieke binding

A

Een politieke. Het is geen overeenkomst waarvan de naleving kan worden afgedwongen bij de rechter

97
Q

Kabinetsformatie

A
  • Na elke Tweede Kamerverkiezing of na de val van een kabinet, begint het proces van de formatie van een nieuw kabinet
  • Doel van de kabinetsformatie is een kabinet te vormen dat enerzijds kan rekenen op steun van de meerderheid van de Tweede Kamer en anderzijds tot een gezamenlijk beleid kan komen
  • De Grondwet is vrij bescheiden wat betreft de kabinetsformatie. Slechts de artikelen 43 en 46 van de Grondwet spreken over de vorming van een kabinet: ministers en staatssecretarissen worden bij koninklijk besluit benoemd
98
Q

Invloed kiesstelsel (van evenredige vertegenwoordiging)

A
  • Hierdoor zijn er meer politieke partijen
  • Hierdoor moet een coalitieakkoord komen
99
Q

Ongeschreven staatsrechtelijke gebruiken

A
  • Vertrouwensregel
  • (in)formateurs (sinds 2012 niet meer benoemd door de koning maar TK
  • Meerderheidskabiniet/gedoogdkabinet
  • Parlementaire kabinet
  • regeerakkoord
  • Demissionair kabinet: lopende zaken
  • ## Je moet een meerderheid hebben voor een kabinet, of op zoek gaan naar een gedoogsteun
100
Q

3 belangrijke rollen formatie

A
  • Verkenner
    1. Kan aangesteld worden voordat er onderhandeld wordt
    2. Verkent de coalitiemogelijkheden. Polst bij de fractievoorzitters hoe zij de formatie voor zich zien
  • Informateur
    1. Doet een verkennend onderzoek naar de mogelijkheden om een meerderheidskabinet te vormen
    2. Doet meer gericht onderzoek naar een bepaalde coalitie
    3. Kan in zijn taak niet falen, voorbereidende taak op het werk van de formateur
  • Formateur
    1. Werkt gericht aan de samenstelling van een kabinet met een bepaalde politieke kleur
    2. En om de bewindslieden aan te dragen
    3. De beoogde minister-president kan de taak van formateur op zich nemen, maar dat hoeft niet
    4. Na de constituerende vergadering doet de formateur verslag aan de koning, omdat alle leden van het kabinet benoemd moeten worden door de koning
101
Q

Geslaagde formatiepoging?

A

Constituerende vergadering! Dit is een vergadering met de kandidaat-ministers waarin zij met elkaar binden aan de inhoud van het regeerakkoord dat de fractievoorzitters hebben gesloten

102
Q

Interim kabinet

A
  • Een minderheidskabinet dat tijdelijk is. Komt vaker voor in Nederland
  • Treed soms op na een kabinetscrisis, wanneer een kabinet uiteen gevallen is
103
Q

Ontstaan interim kabinter

A
  • Normaal bieden alle bewindslieden ontslag aan. het staatshoofd houdt dit ontslag in beraad tot na de verkiezingen -> Demissionair
  • Als een deel van de bewindslieden meteen ontslag wenst, zal het staatshoofd wel hun ontslag inwilligen. Dat kan er een interim kabinet worden geformeerd
  • Heeft meestal geen meerderheid in de tweede kamer. Wordt maar voor een korte periode gedoogd
  • De voornaamste taak van een Interim kabinet is het organiseren van nieuwe verkiezingen
104
Q

De minimumeisen van een democratie

A
  1. procedurele vereisten:
    - Actief kiesrecht: het recht om te stemmen
    - Passief kiesrecht: het recht om verkozen te worden
    • Iedereen heeft het recht om naar politieke machtsverwerving te streven
  • Meerderheidsbesluitvorming: de helft plus een neemt een beslissing. Gekwalificeerde meerderheid -> bij een hele belangrijke beslissing neemt 2/3de de beslissing
  • Burgelijke/politieke grondrechten: het borgen van bepaalde rechten. Recht op vrijheid van meningsuiting
  • Vertegenwoordigende colleges hebben invloed op de besluitvorming door middel van beslissingsrecht vooraf en het recht op controle achteraf
  1. Materiële vereisten:
    - effectieve participatie
    - effectieve toegang tot informatie: er is openbaarheid van besluitvorming
    - Educatie
    - effectief respect voor minderheidsopvattingen
105
Q

Doelstelling van democratie

A

Verschaffen van legitimiteit aan bevoegdheidsuitoefening door de overheid

106
Q

Democratie als emancipatie proces

A
  • Burgers maken zich vrij van beklemming van bestuur met als doel toenemende zelfbepaling en ontplooiing van eigen wensen en talenten
107
Q

Legatimiteit vanuit normatieve inslag

A

Legitimiteit vanuit de overheid dat regels rechtvaardig zijn en uitvaarders terecht tot hun handelen zijn gemachtigd

108
Q

Problemen democratie

A
  1. Minderheid heeft “pech”
  2. Meerderheid moet ook grenzen kennen
  3. Overheidsoptreden duurt lang door procedures etc
  4. Legaliteitsbeginsel kan een hinder zijn tegen het bestrijden van criminaliteit -> liep over in een sociale rechtstaat: overheid geeft niet alleen “vrijheid van”, maar nu ook “vrijheid tot
109
Q

Wat is checks and balances

A
  • In een bestuur zijn bestuursorganen. Dit is een systeem waarbij verschillende organen worden verspreid en ieder orgaan bij uitoefening van zijn bevoegdheden verantwoording aan een ander orgaan verschuldigd is
  • Hierdoor kan een bestuursorgaan de individuele besluiten van andere organen voorkomen
110
Q

Huis van Thorbecke

A
  1. Het rijk bovenaan: openbare lichamen, die zijn samengesteld aan verschillende organen. Deze organen krijgen ambten toegesteld
  2. Dan de provincie: openbare lichamen
  3. Dan Waterschap: openbare lichamen
  4. Dan de Gemeente: openbare lichamen
111
Q

Waar zijn de bevoegdheden van ambten geregeld?

A

In de Gw

112
Q

Waaruit blijkt dat we in Nederland geen strikte machtenscheiding hebben

A

art. 81 Gw

113
Q

Zit de vertrouwensregel op de persoon of ambt

A

De persoon

114
Q

Monistische en dualistisch

A
  • Monistisch: de regering werkt meer samen met het parlement
  • Dualistisch: de regering en het parlement zijn ECHT gescheiden van elkaar
115
Q

Mag een minister of staatssecer in het parlement zitten?

A

Neen, Art. 57 2e lid GW:

116
Q

Ministers zonder portefeuille

A

Zijn ministers die niet de leiding zijn van het ministerie

117
Q

Externe verhouding staatssecretaris

A

Staatssecretaris heeft dezelfde plichten en
bevoegdheden als de minister

118
Q

Interne verhouding staatssecretaris

A

De staatssecretaris is ondergeschikt aan de minister

119
Q

Welk artikel bepaald dat openbare lichamen rechtspersoonlijkheid bezitten

A

Art. 2:1 lid 1 BW

120
Q

Welke wet regelt de inrichting van openbare lichamen en de samenstelling en bevoegdheden van hun besturen?

A

Gw 132, lid 1, art. 133 lid 1, 134, lid 2

121
Q

Openbaar lichaam

A
  • Is de zwaarste samenwerkingsvorm op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Kenmerkend voor deze samenwerkingsvorm is dat het rechtspersoonlijkheid heeft. Het bestuur bestaat uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter
122
Q

Wanneer is er sprake van een openbaar lichaam?

A
  • Een relatie tot een bepaalde burgergemeenschap
  • In een openbaar lichaam is er een democratisch gekozen orgaan te vinden (h7 Gw)
123
Q

Een a-orgaan

A

Een orgaan van een rechtspersoon die door publiekrecht is ingesteld. Ingesteld door publiekrecht betekent dat de rechtspersoon in de wet moet worden genoemd. Zo is bijvoorbeeld de Gemeente een in de wet genoemd rechtspersoon

124
Q

Decentralisatie

A
  • Bij decentralisatie is er ook sprake van een overdracht van bevoegdheden, waarbij de bevoegdheden overgaan naar een lagere overheid
  • Deze lagere overheid is, niet hiërarchisch ondergeschikt aan de centrale overheid
  • Een gemeenteraad hoeft zich voor een uitgevaardigde verordening niet te verantwoorden tegenover de regering
125
Q

Twee type decentralisatie

A
  • Functionele: er worden bevoegdheden die behoren tot een bepaalde taak met een bepaald doel toebedeeld
    1. Functioneel gedecentraliseerde organen kunnen hun wetgevende en besturende bevoegdheden uitoefenen op het gehele Nederlandse grondgebied
  • Territoriale: er worden bevoegdheden tot wetgeving en bestuur verdeeld voor een bepaald stuk grondgebied van de staat
126
Q

Zijn de waterschappen functioneel of territoriaal?

A

De waterschappen zijn gemengd functioneel en territoriaal. De waterschappen hebben enkel bevoegdheden ten behoeve van de zorg voor de waterkering en waterhuishouding

127
Q

De drie verschillende soorten toezicht

A
  • Preventief -> vooraf
  • Repressief -> achteraf
  • Positief -> vooraf
128
Q

Repressief toezicht

A

art. 132 lid 4 Gw
art. 133 lid 3 waterschappen
- De bevoegdheid van een hoger bestuursorgaan om onwelgevallige besluiten van lager geplaatste bestuursorganen worden vernietigd

  • Hier neemt het lagere orgaan eerst een besluit en daarna grijpt een centraal orgaan dan in, door bijvoorbeeld dat besluit te schorsen of te vernietigen
  • Wordt weinig gebruik van gemaakt
  • Vernietiging -> ultimum remedium. Laatste redmiddel
  • Vernietiging wordt gedaan door een bestuursrechter
  • Het gevolg van een vernietiging is dat het besluit geen rechtsgevolgen meer heeft, zie in deze context art. 10:42 lid 1 Awb.
129
Q

Preventief toezicht

A
  • Ziet erop toe dat een bestuursorgaan slechts bevoegd is bepaalde bevoegdheden uit te oefenen nadat ‘groen licht’ is verkregen van een ander hoger bestuursorgaan
  • Grondslag: art.132 lid 3 Gw
  • Hier dient het lagere orgaan een centraal orgaan te betrekken in de totstandkoming van een besluit, zodat het centrale orgaan vooraan in het proces nog kan ingrijpen
  • Deze twee varianten zijn negatief van aard, met de bovenstaande handelingen kunnen besluiten worden tegengehouden
130
Q

Negatief toezicht

A

Handelingen waarmee besluiten worden tegengehouden

131
Q

Positief toezicht

A
  • Als het hogere orgaan iets wil uitlokken (vaak gaat het om bevoegdheden die in medebewind zijn uitgegeven, verschillende vormen:)
  1. Aanwijzing
  2. Uitnodiging
  3. Verplichting tot het nemen van een besluit
  4. opleggen van samenwerking
132
Q

3 staatsvormen

A
  1. Statenbond/confederatie
  2. Bondstaat/federatie
  3. De eenheidsstaat
133
Q

Confederatie/statenbond

A
  • Dit is een variant waarbij meerdere staten samengaan en door middel van een verdrag taken aan één centraal orgaan overdragen, maar daarnaast wel zelfstandigheid behouden
  • Behoorlijk zwak centraal gezag, dat zich met relatief weinig taken bezighoudt
  • De individuele staten blijven sterke zelfstandige onderdelen in dit geheel
  • De individuele staten blijven sterke zelfstandige onderdelen in dit geheel
  • Het centrale gezag kan bij deze vorm ook geen besluiten nemen die alle burgers van de verschillende staten rechtstreeks binden
134
Q

De bondsstaat/federatie

A
  • Kent één soevereine staat, die onder te verdelen is in deelstaten
  • Voor het functioneren van dit geheel regelt een constitutie de verdeling van de bevoegdheden tussen de organen van het centrale federale gezag en de deelstaten
  • Een soevereine staat met deelstaten en federaal gezag (staan naast elkaar, horizontaal)
  • Er is een tweekamerstelsel en beide kamers moeten meedoen in het wetgevingsproces
    1. Bondsstaats type -> de leden van deze kamer worden benoemd door de deelstaten
  1. Senaat type -> de leden worden door de bevolking per deelstaat gekozen, of door de parlementen van de deelstaten
135
Q
  • De eenheidsstaat
A
  • een heel sterk centraal gezag
  • Alle bevoegdheden komen toe aan centrale organen
136
Q

Hoe komen organen van de bondsstaat/federatie
aan hun gezag

A
  • De bevoegdheden van het federale (centrale) gezag worden limitatief opgesomd. Dit heeft als gevolg dat alle overige bevoegdheden toekomen aan de deelstaten
  • De bevoegdheden van de deelstaten kunnen ook limitatief worden opgesomd. In zo’n geval komen alle overige taken en bevoegdheden toe aan het centrale gezag
  • Gemengde competentieverdeling. Een deel van de bevoegdheden komt dan toe aan het centrale gezag, een ander deel aan de deelstaten. Welke bevoegdheden dit zijn staat dus vast
137
Q

Het legaliteitsbeginsel is van belang voor het functioneren van de democratische rechtsstaat

A

Volgens het democratie beginsel moeten burgers inspraak hebben op het optreden van de overheid

  • Het legaliteitsbeginsel, met name dat positieve aspect is daarbij zeer belangrijk omdat het overheidshandelen moet berusten op een wettelijke grondslag. De burgers hebben dankzij het democratie beginsel inspraak op die wettelijke grondslag en worden ook nog eens beschermd tegen onjuist overheidsoptreden
138
Q

Overheidsbevoegdheden

A

zijn van ingrijpende aard, zijn eenzijdig, zonder akkoord van de burgers. Je hebt er twee:
1. Regelgevende bevoegdheden
- Bevoegdheid van vaststellen van algemene regels
- Dit kan alleen worden geattribueerd door de (grond)wetgever
- Moet altijd een grondslag hebben in de Gw

  1. Bestuurs/beschikkingsbevoegdheid
    - Bevoegdheid om die algemene regels toe te passen in een concrete situatie
    - Kan ook worden geattribueerd door lagere regelgevers
    - De gemeenteraad kan het college van B&W attribueren om te oordelen over vergunningen in het kader van een opgesteld vergunningenstelsel
  • Je hebt dus een algemene regel en die ga je toepassen in een concrete situatie van een concreet persoon (via beschikkingen -> beslissing)
139
Q

Beleidsregels

A

regels die de overheid aanneemt en enkel die overheid

140
Q

Welke regels kennen wij in Nederland

A
  • Internationaal en Europees recht
  • Statuut der Nederlanden
  • Grondwet -> maakt de grondwetgever
  • Wet in formele zin -> maakt de regering en de staten generaal
  • AmvB -> maakt de regering
    1. De bevoegdheid om direct een AmvB te maken (art. 89 Gw)
    2. Als het een regel is die alleen met straffen kan worden gehandhaafd, dan is het niet een AmvB
    3. Dan moet het via een wet in formele zin
    4. Zie je het woord besluit? AmvB
  • Ministeriële regeling -> maakt de minister
    1. Verschil met AmvB, wordt gemaakt (ingevaardigd), door een minister
    2. Zie je het woord regeling? -> Ministeriële regeling
    Verordeningen
  • Verordeningen (provinciaal en gemeentelijj
  • Beschikkingen
141
Q

Hoe weet je of een wet formeel is or materieel

A
  • Je gaat naar de aanhef, je kijkt vooraan de wet
  • Dan staat er ‘Wij Beatrix, bij de gratie Gods. Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal’
  • Hier zie je dat er overleg is geweest bij de Staten generaal
  • Dan weet je dus dat het een wet in formele zin is, want het staat in de aanhef
142
Q

Verkrijging bevoegdheden

A
  • Attributie: Een nieuwe bevoegdheid wordt gecreëerd en toebedeeld aan een ambt
  • Delegatie: Een bepaalde bevoegdheid wordt door een ambt overgedragen aan een ander ambt
143
Q

Attributie

A
  • Elke bevoegdheid is ooit in het leven geroepen door middel van attributie. De grondwet creëert voor de formele wetgever de bevoegdheid om regels op te stellen, dit is een vorm van attributie (zie art. 20 Gw, art. 81 Gw). Ook kan de formele wetgever zelf overgaan tot attributie. Dia 18:49 art.
144
Q

Delegatie

A
  • De wet schrijft de definitie van delegatie voor in art. 10:13 Awb. Hier wordt gesproken over het overdragen van een bevoegdheid, het gaat dus om een bestaande bevoegdheid. Delegatie kent de volgende kenmerken:
  • De overgedragen bevoegdheid wordt volledig overgedragen (in de naam van & verantwoordelijk is de delegataris). De delegans mag wel de delegatie weer intrekken (art. 10:18 Awb)
  • De mogelijkheid om te delegeren moet in een wettelijk voorschrift zijn voorzien (art. 10:15 Awb)
  • Er zijn beperkingen aan wie gedelegeerd mag worden (bijv. art. 10:14 Awb: geen delegatie aan ondergeschikte ambtenaren)

-

145
Q

De wetgevingsprocedure

A
  • beschreven in art. 82-88 Gw.
    1. Voorbereiding op ministerie (concept + wetsvoorstel + MvT)
    2. Ministerraad (art. 82 Gw)
    3. AARvS (art. 73 Gw)
    4. Ministerraad (nader rapport)
    5. Tweede Kamer
  • Onderzoek Kamercommissie → plenaire behandeling
  • recht van amendement (art. 84 Gw)
    6. Eerste Kamer
  • Kamercommissies → plenaire behandeling
  • aannemen of verwerpen (art. 85 Gw)
    7. Bekrachtiging bij KB (art. 87 Gw)
  • Voorzien van contraseign door Koning (art. 47 Gw) en door de Minister van Justitie en andere betrokken minister
    8. Bekendmaking in Staatsblad (art. 88 Gw) → inwerkingtreding
146
Q

Wat gebeurt er wanneer er een kamerlid een wetsvoorstel doet

A

Wanneer een Kamerlid een wetsvoorstel doet, wordt de regering bij de eerste stappen overgeslagen. Het kamerlid stuurt het wetsvoorstel naar de Raad van State, en verdedigt het vervolgens in de 1e & 2e Kamer.

147
Q

De cumulatieve voorwaarden van een besluit

A
  • Schriftelijk zijn
  • Concrete beslissing
  • Rechtshandeling
  • Publiekrechtelijk van aard
148
Q

Er zijn verschillende soorten besluiten:

A
  • Beschikkingen
  • Besluiten van algemene strekking
    1. Algemeen verbindende voorschriften (avv)
    2. Beleidsregels
149
Q

Algemeen verbindende voorschriften

A

Avv’s zijn ook wel wetten in materiële zin. Verschillende eisen:
1. Moet algemeen zijn
2. Regel is opgesteld voor een bevoegd orgaan
3. De regel bindt eenieder
4. Het is abstract -> je kan het herhaldelijk toepassen
5. De regel heeft externe werking -> buiten het orgaan waar het is aangenomen. GEEN afspraak binnen het orgaan

150
Q

Staatssecretarissen

A

Staat een rang onder de minister, maar heeft soms wel vergelijkbare bevoegdheden, bij extern dezelfde bevoegdheden en plichten als de minister (art. 46 lid 2 Gw)
1. Geen deel van de ministerraad, mag wel worden uitgenodigd, geen stem
2. Wel zelfstandig verantwoording af leggen aan parlement
3. Wel zelfstandig opstappen, zonder dat minister opstapt

151
Q

Bevoegdheden staten generaal

A
  • Budgetrecht (1e & 2e)
  • Onderzoek- en enquêterecht (1e & 2e)
    1. Parlementaire enquête (alleen 2e)
  • Recht om moties in te dienen (1e & 2e)
  • Recht van Amendement (alleen 2e)
  • Recht van Initiatief (alleen 2e)
  • Vragenrecht (1e & 2e)
152
Q

Nederland is een staat. De kenmerken van een staat zijn

A
  • Bevolking
  • Grondgebied
  • Diplomatieke betrekkingen (andere staten moeten je serieus nemen)
  • Effectief gezag (regering/bestuur)
153
Q

Autonomie

A
  • Minimaal toezicht
  • Lagere overheden kunnen de toebedeelde bevoegdheden naar eigen inzicht uitvoeren; uitvoering van bevoegdheid is volledig vrij
  • Alleen plaatsvervangend optreden vanwege taakverwaarlozing (art. 132 lid 5 Gw) wanneer sprake van grove verwaarlozing
154
Q

Medebewind

A
  • Bevoegdheid wordt als een opdracht toebedeeld
  • Aan de opdracht kunnen ook specifieke instructies verbonden zijn die het lagere orgaan moet uitvoeren; uitvoering van bevoegdheid is begrensd
155
Q

Wet in formele zin

A

De formele wetgever is de enige die wetten in formele zin mag opstellen.

156
Q

Wet in materiële zin

A

Een algemeen voorschrift dat door een orgaan dat de bevoegdheid tot het opstellen van wetten van een wet in de formele zin of de grondwet heeft gekregen.

157
Q

Delegatie en legaliteit

A
  • Het onderwerp kan gelinkt worden aan legaliteit. Er moet voor het optreden van de overheid een wettelijke basis zijn.
  • Door de delegatie worden er tussenschakels toegevoegd aan de relatie tussen de bevoegdheid en de wettelijke grondslag
  • Het gevolg is dat burgers zich moeten houden aan regels die niet zijn opgesteld door een deels democratisch gelegitimeerde wetgever.
158
Q

Delegatie in formele wetten

A
  • In formele wetten (delegatie & subdelegatie dus bepaald door deze wetgever) is zowel delegatie als subdelegatie mogelijk.
  • Er staat dan in de wet ‘bij of krachtens’, ‘krachtens’ -> subdelegatie wel mogelijk
  • ‘bij’ of andere bewoordingen: subdelegatie niet mogelijk
  1. Bijv. ‘de veiligheidseisen waaraan een helm moet voldoen, worden bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur geregeld.’
    - De formele wetgever draagt de bevoegdheid om veiligheidseisen te stellen over aan de regering
  2. Als er had gestaan ‘bij AMvB’ dan moest het wel per se door de regering gedaan worden (dus geen subdelegatie mogelijk)
159
Q

Delegatie in de Gw

A
  • Bij of krachtens, krachtens, regelen, regels, regeling: delegatie en subdelegatie door formele wetgever mogelijk
  • Bij wet, of andere termen, ‘behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet’: delegatie en subdelegatie door de formele wetgever niet mogelijk
160
Q

Delegatie van bestuursbevoegdheden

A
  • Bij de delegatie van bestuursbevoegdheden zijn er minder regels, omdat hier (in mindere mate/) geen democratische grondslag voor nodig is.
  • Dit komt omdat regelgevende bevoegdheden staatkundig gezien een grote bevoegdheid is.

-Dit is niet het geval bij bestuursbevoegdheden, en er bestaan dus algemene delegatieregels te vinden in de Awb.

  • Als bijv. de regering in de wet in formele zin de bevoegdheid heeft om een AMvB te maken, dan hebben ze ook een bestuursbevoegdheid.
161
Q

Wat is er volgens het democratiebeginsel?

A

Burgers moeten inspraak hebben op het optreden van de overheid door middel van bijv verkiezingen. Het legaliteitsbeginsel, met name dat positieve aspect is hierbij heel belangrijk

162
Q

AMVB

A
  • Een besluit van de regering waarin regels uit een wet verder worden uitgewerkt
  • Voordeel is dat niet alle details precies in de wet zelf geregeld hoeven te worden
  • Algemene regeling van de regering
    Wordt vastgesteld per koningklijk besluit
  • Je hebt:
    1. Zelfstandige AMVB’s -> : berust niet op een formele wet
    2. AMvB krachtens delegatie door de wetgever.
163
Q

Koninklijk besluit

A
  • een besluit van de regering, wordt door de koning en een minister ondertekend
  • Je hebt AmvB’s
  • Je hebt kleine Koninklijke besluiten: bijvoorbeeld een benoeming van een burgemeester of verlening van een Koninklijke onderscheiding
164
Q

Hoe vindt je een a orgaan?

A
  • Is er sprake van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld (2:1 lid 1 Bw)
  • Is er sprake van een orgaan van de rechtspersoon die krachtens publiek recht is ingesteld?
  • Beide vragen ja? De conclusie: het is een A-orgaan
165
Q

Fluoridering II

A
  • De Hoge Raad vond met andere woorden dat het toevoegen van fluoride aan het drinkwater een zódanig ingrijpende maatregel was dat daarvoor een specifieke grondslag vereist was
  • 1973, geeft een verduidelijking van het legaliteitsbeginsel. Volgens de HR moet er een wettelijke grondslag zijn voor besluiten die ingrijpend zijn voor burgers
166
Q

Meerenberg

A

Uit dit arrest volgen twee belangrijke rechtsregels:

  • Rechtsregel voor 1887: De wetgevende bevoegdheid kan slechts door de Kroon worden 
 uitgeoefend indien deze is toebedeeld door de Grondwet, of uitdrukkelijk is gedelegeerd door 

    een wet in formele zin. 

  • Rechtsregel na 1887: (de Grondwetgever heeft in 1887 het Meerenberg arrest enigszins 
 teruggedraaid). De Kroon is zelfstandig bevoegd om AMvB’s op te stellen, zonder dat dit is toebedeeld in de Grondwet of gedelegeerd door een wet in formele zin. Als de AMvB echter voorschriften bevat door straffen te handhaven, dient dit gebaseerd te zijn op een wet in formele zin. Enkel delegatie is dan niet voldoende
167
Q

Rechtsvraag Meerenberg

A

Komt aan de Koning een wetgevende bevoegdheid toe als deze niet uitdrukkelijk in de Grondwet, of
door middel van delegatie door een formele wet wordt verleend?

168
Q

Rechtsvraag Fluoridering II

A

Is voor het toevoegen van fluoride aan het drinkwater een wettelijke grondslag vereist?

169
Q

Wat is een zelfstandig AmvB

A

Een AmvB die niet berust op een formele wet

170
Q

Klassieke grondrechten

A
  • Uitdrukking van de basisstructuur van
    het liberaal-rechtsstatelijke denken: het vrijheidsrecht vormt het uitgangspunt.
  1. De beperking de uitzondering
  2. Vrijheid is dus de hoofdregel en hoeft daarom niet gelegitimeerd te worden
  • Aangezien iedereen van nature gelijk is, moet iedereen hetzelfde recht op vrijheid hebben
171
Q

Sociale grondrechten

A
  • Enkel ‘vrijheid van’ volstond in de sociale rechtsstaat niet langer, ‘vrijheid tot’ was ook belangrijk
  • Dit uitte zich in het ontstaan van sociale grondrechten (deze verplichten de overheid om een sociale,
    culturele en economische infrastructuur te creëren en te behouden)
172
Q

Decentralisatie

A
  • Uitoefening van bevoegdheden dient zo dicht mogelijk bij de burger plaats te vinden
  • het overlaten, dan wel op- of overdragen van bevoegdheden aan organen van ‘lagere’ openbare lichamen, waarbij de bevoegdheid zelfstandig wordt uitgeoefend en bij de bevoegdheidsuitoefening geen sprake is van ondergeschiktheid
173
Q

Deconcentratie

A

Het opdragen van bevoegdheden aan hiërarchisch ondergeschikte organen, waarbij de bevoegdheid weliswaar zelfstandig wordt/kan worden uitgeoefend, maar waarbij wel een verantwoordingsplicht bestaat

174
Q

Gemengde decentralisatie

A
  • Specifieke taak op een specifiek grondgebied (waterschap)