le subjonctif: l'expressions Flashcards
je regrette que
het spijt me dat…
(sentiment)
+ subjonctif
il est regrettable que
het is spijtig dat…
(sentiment)
+ subjonctif
je déplore que
ik betreur dat…
(sentiment)
+ subjonctif
je suis désolé que
het spijt me erg dat…
(sentiment)
+ subjonctif
je suis triste que
ik ben triest dat…
(sentiment)
+ subjonctif
il est dommage que
het is jammer dat…
(sentiment)
+ subjonctif
il est triste que…
het is triestig dat…
(sentiment)
+ subjonctif
j’ai honte que
ik ben beschaamd dat…
(sentiment)
+ subjonctif
il est honteux que
het is beschamend dat…
(sentiment)
+ subjonctif
il est scandaleux que
het is schandalig dat…
(sentiment)
+ subjonctif
il est inacceptable que
het is onaanvaardbaar dat…
(sentiment)
+ subjonctif
il est inadmissible que
het is onaanvaardbaar dat…
(sentiment)
+ subjonctif
je suis fâché que
ik ben kwaad dat…
(sentiment)
+ subjonctif
je suis furieux que
ik ben razend dat…
(sentiment)
+ subjonctif
je m’inquiète que
het verontrust me dat…
(sentiment)
+ subjonctif
je crains que
ik vrees dat…
(sentiment)
+ subjonctif
il est à craindre que
het valt te vrezen dat…
(sentiment)
+ subjonctif
j’ai peur que
ik heb schrik dat…
(sentiment)
+ subjonctif
je suis content que
ik ben tevreden dat…
(sentiment)
+ subjonctif
je suis heureux que
ik ben blij dat…
(sentiment)
+ subjonctif
je suis ravi que
ik ben opgetogen dat…
(sentiment)
+ subjonctif
je me réjouis que
ik verheug me dat…
(sentiment)
+ subjonctif
j’aime bien que
ik heb graag dat…
(sentiment)
+ subjonctif
j’aime mieux que
ik heb liever dat…
(sentiment)
+ subjonctif
je préfère que
ik verkies dat…
(sentiment)
+ subjonctif
j’apprécie que
ik apprecieer dat…
(sentiment)
+ subjonctif
je suis fier que
ik ben fier dat…
(sentiment)
+ subjonctif
je m’étonne que
het verbaast me dat…
(sentiment)
+ subjonctif
il est étonnant que
het is verbazend dat…
(sentiment)
+ subjonctif
je suis surpris que
ik ben verrast dat…
(sentiment)
+ subjonctif
il est étrange que
het is vreemd dat…
(sentiment)
+ subjonctif
il est surprenant que
het is verrassend dat…
(sentiment)
+ subjonctif
il est curieux que
het is gek dat… (sentiment)
+ subjonctif
il est bon/mauvais que
het is goed/slecht dat
(appréciation) + subjonctif
il est utile que
het is nuttig dat… (appréciation) + subjonctif
il est opportun que
het is opportuun dat…
(appréciation) + subjonctif
il est (in)juste que
het is (on)rechtvaardig dat…
(appréciation) + subjonctif
il est normal que
het is normaal dat…
(appréciation) + subjonctif
il est naturel que
het is natuurlijk dat…
(appréciation) + subjonctif
il est faux que
het is fout/ vals dat…
(appréciation) + subjonctif
il est malheureux que
het is jammer dat…
(appréciation) + subjonctif
j’espère que
ik hoop dat
(sentiment?)
+ INDICATIF
encore heureux que
nog een geluk dat
(l’appréciation) + INDICATIF
heureusement que
nog een geluk dat
(l’appréciation) + INDICATIF
je souhaite que
ik wens dat…
(le souhait/le désir) + subjonctif
il est souhaitable que
het is wenselijk dat…
(le souhait/le désir) + subjonctif
je préfère que
ik verkies dat…
(le souhait/le désir) + subjonctif
il est préférable que
het is verkieslijk dat…
(le souhait/le désir) + subjonctif
je désire que
ik verlang dat…
(le souhait/le désir) + subjonctif
il est désirable
het is wenselijk dat…
(le souhait/le désir) + subjonctif
je suggère que
ik suggereer dat…
(le souhait/le désir) + subjonctif
je veux que
ik wil dat…
(la volonté et l’ordre) + subjonctif
je tiens à ce que
ik houd eraan dat
(la volonté et l’ordre) + subjonctif
veille à ce que
waak erover dat…
(la volonté et l’ordre) + subjonctif
j’exige que
ik eis dat…
(la volonté et l’ordre) + subjonctif
je demande que
ik vraag/eis dat…
(la volonté et l’ordre) + subjonctif
j’ordonne que
ik beveel dat…
(la volonté et l’ordre) + subjonctif
je défends/interdis que
ik verbied dat…
(la volonté et l’ordre) + subjonctif
il faut que
het moet dat…
(nécessité) + subjonctif
il est nécessaire que
het is noodzakelijk dat…
(nécessité) + subjonctif
il est indispensable que
het is onontbeerlijk dat…
(nécessité) + subjonctif
il est important que…
het is belangrijk dat… (nécessité) + subjonctif
il est important que
het is belangrijk dat…
(nécessité) + subjonctif
il importe que
het is van belang dat…
(nécessité) + subjonctif
il convient que
het past dat…
(nécessité) + subjonctif
il est convenable que
het is passend dat…
(nécessité) + subjonctif
il est temps que
het is tijd dat…
(nécessité) + subjonctif
il vaut mieux que
het is beter dat…
(nécessité) + subjonctif
il est urgent que
het is dringend dat…
(nécessité) + subjonctif
il est obligatoire que
het is verplicht dat…
(nécessité) + subjonctif
je suis sûr/ il est sûr que
ik ben zeker/ het is zeker dat…
(certitude/probabilité)
+ indicatif
je suis certain/ il est certain que
ik ben zeker/ het is zeker dat…
(certitude/probabilité)
+ indicatif
il est clair que
het is duidelijk dat…
(certitude/probabilité)
+ indicatif
il est évident que
het is evident dat…
(certitude/probabilité)
+ indicatif
il est vrai que
het is waar dat…
(certitude/probabilité)
+ indicatif
il va de soi que (!!!)
het spreek vanzelf dat…
(certitude/probabilité)
+ indicatif
il faut reconnaître que
men moet toegeven/erkennen
(certitude/probabilité)
+ indicatif
il est vraisemblable/ probable que
het is waarschijnlijk dat…
(certitude/probabilité)
+ indicatif
il paraît que
het blijkt dat…
(certitude/probabilité)
+ indicatif
il (me) semble que
het lijkt (me) dat…
(certitude/probabilité)
+ indicatif
il ne fait pas de doute que
het lijdt geen twijfel dat…
(certitude/probabilité)
+ indicatif
on ne peut pas nier que
men kan niet ontkennen/ loochenen
(certitude/probabilité)
+ indicatif
il est incontestable/indiscutable que
het is onbetwistbaar dat…
(certitude/probabilité)
+ indicatif
il est indéniable que (!!!)
het is onloochenbaar dat…
(certitude/probabilité)
+ indicatif
je ne suis pas sûr que…
doute/incertitude
+ subjonctif
est-il certain que…
doute/incertitude
+ subjonctif
il n’est pas probable/ peu probable que…
doute/incertitude
+ subjonctif
je doute (fort) que
ik twijfel (sterk) eraan dat… (doute/incertitude)
+ subjonctif
il est douteux que
het is twijfelachtig dat…
(doute/incertitude)
+ subjonctif
ça m’étonnerait que
het zou me verbazen dat…
(doute/incertitude)
+ subjonctif
rien ne prouve que
niets bewijst dat…
(doute/incertitude)
+ subjonctif
rien ne permet d’affirmer que
niets laat toe te bevestigen dat…
(doute/incertitude)
+ subjonctif
il est possible/se peut que
het is mogelijk dat…
(possibilité)
+ subjonctif
il n’est pas exclu que
het is niet uitgesloten dat…
(possibilité)
+ subjonctif
il n’est pas impossible que
het is niet onmogelijk dat…
(possibilité)
+ subjonctif
il est impossible que
het is onmogelijk dat…
(possibilité)
+ subjonctif
il est hors de question que
er is geen sprake van dat…
(possibilité)
+ subjonctif
je nie que
ik loochen/ ik ontken dat
(négation)
+ subjonctif
je conteste que
ik betwist dat…
(négatif)
+ subjonctif
je pense que
ik denk dat…
(l’opinion)
+ indicatif
je crois que
ik geloof dat…
(l’opinion)
+ indicatif
j’estime que
ik meen dat…
(l’opinion)
+ indicatif
je trouve que
ik vind dat…
(l’opinion)
+ indicatif
je suis d’avis que
ik ben van mening dat…
(l’opinion)
+ indicatif
j’ai l’impression que
ik heb de indruk dat…
(l’opinion)
+ indicatif
je comprends que
ik begrijp dat…
(l’opinion)
+ indicatif
je crois comprendre que
ik meen te begrijpen dat…
(l’opinion)
+ indicatif
je m’imagine que
ik stel me voor dat…
(l’opinion)
+ indicatif
je dis que
ik zeg dat
(déclaration)
+ indicatif
je prétends que
ik beweer dat…
(déclaration)
+ indicatif
j’annonce que
ik kondig aan dat…
(déclaration)
+ indicatif
j’avertis que
ik waarschuw dat…
(déclaration)
+ indicatif
j’avoue que
ik geef toe dat…
(déclaration)
+ indicatif
j’écris que
ik schrijf dat…
(déclaration)
+ indicatif
je téléphone que
ik telefoneer naar
(déclaration)
+ indicatif
je déclare que
ik deel mee/verklaar dat
(déclaration)
+ indicatif
je jure que
ik zweer dat…
(déclaration)
+ indicatif
je promets que
ik beloof dat…
(déclaration)
+ indicatif
je fais remarquer que
ik doe opmerken dat…
(déclaration)
+ indicatif
j’ai appris que
ik heb vernomen dat…
(perception) + indicatif
j’ai entendu que
ik heb gehoord dat…
(perception) + indicatif
je vois que
ik zie dat…
(perception) + indicatif
je constate que
ik constateer dat…
(perception) + indicatif
je sens que
ik voel dat…
(perception) + indicatif
je m’aperçois que
ik bemerk dat…
(perception) + indicatif
