le marriage Flashcards
le mariage
het huwelijk
se marier avec
zich huwen met
le droit à
het recht op
un(e) partenaire
een partner
satisfaire à
voldoen aan
répondre à
voldoen aan
une condition de fond
een grondvereiste
une condition de forme
een vormvereiste
le consentement
de instemming, goedkeuring, toestemming
consentir à
toestemmen om
faire état de
vermelden, uiten , opschrijven
une communauté de vie durable
een duurzame leefgemeenschap
l’obtention
het verkrijgen
un permis de séjour
een verblijfsvergunning
annuler
nietig verklaren
un mariage blanc
een schijnhuwelijk
futur
toekomstig
une prohibition
een verbod
prohiber
(bij wet) verbieden
prohibitif
verbiedend
les proches
de bloedverwanten, de naaste familieleden
la filiation
de afstamming
un régime matrimonial
een huwelijkstelsel
le régime matrimonial légal
het wettelijk stelsel
le régime matrimonial conventionnel
het bedongen stelsel
subsister
overblijven, blijven bestaan
dissous, dissoute
ontbonden
contracter un mariage
een huwelijk sluiten
être passible de
onderhevig zijn aan, vatbaar zijn voor
passible d’une peine
strafbaar
passible d’une amende
beboetbaar
le divorce
de echtscheiding
la parenté
de bloedverwantschap
un(e) parent(e)
een bloedverwant
parents par alliance
aangetrouwde familie
l’alliance
verwantschap door huwelijk
les alliés
aanverwantschap
un empêchement
een beletsel
le/la conjoint(e)
de echgeno()ot(e)
conjugal
huwelijks-
la ligne directe
in directe lijn
un descendant
een nakomeling, afstammeling
un ascendant
een voorouder
la ligne collatérale
de zijlijn
une dispense
een vrijstelling
dispenser qqn de
iemand vrijstellen van
adopter
adopteren
un adoptant
degene die adopteert
un adopté
de geadopteerde
légitime
legitiem, wettig, gewettigd, rechtmatig
la légitimité
de wettigheid, rechtmatigheid
la majorité
de meerderheid
majeur
meerderjarig
un mineur
een minderjarige
la minorité
de minderjarigheid
la levée
de opheffing
la condition d’âge
de leeftijdsvoorwaarden
l’état civil
de burgerlijke stand, de burgerlijke staat
la localité
de plaats (de gemeente)
être muni de
voorzien zijn van, in het bezit zijn van
un extrait
een uitreksel
un acte de naissance
een geboorteakte
la maison communale
het gemeentehuis
le certificat de résidence
attest van woonst
conclure un contrat
een contract (af)sluiten
une attestation
een attest
délivrer
afleveren, uitreiken