Latijn Woorden les 2 t/m 5 LA-NL Flashcards
Iupiter, acc. Iovem
Jupiter
Pluto, acc. Plutonem
Pluto
regina
koningin
nunc
nu
sedēre
zitten
inter + nv?
tussen, temidden van + acc.
dolēre
verdrietig zijn
nam
want
iuvare
helpen
reddere
teruggeven
cogitare
(na)denken
nec…nec
noch…noch, niet…en ook niet
laedere
kwetsen, beledigen
cupere /io
willen, begeren, verlangen
consilium
besluit, plan
capere
nemen
annus
jaar
dividere
verdelen
sex
zes
tum
toen, dan
curare
zorgen (voor + acc.)
gaudēre
blij zijn, zich verheugen
ager
akker
per + nv?
over, door…heen + acc.
errare
(rond)zwerven, dwalen
explorare
onderzoeken, inspecteren
quattuor
vier
equus
paard
trahere
trekken
ecce
kijk
amica
vriendin
appropinquare
naderen
intrare
binnengaan, binnenkomen
legere
verzamelen
ridēre
lachen
audire
horen
vidēre
zien
statim
meteen
amare
beminnen, verliefd zijn op
fugere
vluchten
temptare
proberen
sed
maar
in + acc.
naar … (binnen), in
exclamare
uitroepen
servare
redden
rapere /io
roven, meesleuren
audēre
durven
enim
want, immers
timēre
vrezen, bang zijn (voor + acc.)
deinde
vervolgens
aperire
openen
sub + acc.
onder
deus
god
est
hij is
esse
zijn
in
in, op
Olympus
de Olympus
habitat
hij woont
habitare
wonen
rex, reges
koning
et
en
sunt
zij zijn
frater, fratres
broer
non
niet
semper
altijd
saepe
vaak, dikwijls
ibi
daar
Tartarus
de Tartarus
vivit
hij leeft
vivere
leven
terra
aarde
locus
plaats
obscurus
donker
nox, noctes
nacht
umbra (2x)
1 schim 2 schaduw
huc
hierheen
veniunt
zij komen
venire
komen
hic
hier
dea
godin
soror, sorores
zuster
uxor, uxores
vrouw, echtgenote
quoque
ook
mater, matres
moeder
pater, patres
vader
filia
dochter
insula
eiland
ubi
waar
silva
bos
flos, flores
bloem
florent
zij bloeien
florēre
bloeien
puella
meisje
ludere
spelen