Latijn tekst 1 Flashcards
1
Q
ponere
A
plaatsen
2
Q
flumen, flumina
A
rivier
3
Q
rex, reges
A
koning
4
Q
servus
A
slaaf
5
Q
vocare
A
roepen, noemen
6
Q
infans, infantes
A
baby
6
Q
venire
A
komen
7
Q
audire
A
horen
8
Q
corbis, corbes
A
mandje
9
Q
videre
A
zien
10
Q
in corbe
A
in het mandje
11
Q
puer, pueri
A
jongen
12
Q
iacere
A
liggen
13
Q
clamare
A
schreeuwen
14
Q
et
A
en
ook
15
Q
lacrimare
A
huilen
16
Q
necare
A
doden
17
Q
iubere
A
bevelen
18
Q
timere
A
vrezen, bang zijn voor
19
Q
ideo
A
daarom
20
Q
mandatum
A
opdracht
21
Q
non
A
niet
22
Q
recusare
A
weigeren
23
Q
tamen
A
toch
24
tollere
optillen
25
ad+acc
naar, tot
bij
26
portare
dragen
27
in+acc
in, naar
28
imponere in
plaatsen in
29
ponere
plaatsen
30
natare
drijven
31
locus
plaats
32
ubi
waar
33
aqua
water
34
inter+acc
tussen, tijdens
35
arbor, arbores
boom
36
fluere
stromen
37
ibi
daar
38
haerere
blijven steken
39
40
sappige zalige poenis van je o zo lekkere kyle die erg veel aftrekt want vieze vuile vieze gingers joden
vieze zzalige poepihoerentevenseks homo