LATIJN Flashcards
woordjes
1
Q
audere
A
durven
2
Q
docere
A
onderwijzen
3
Q
tegere
A
bedekken/beschermen
4
Q
metuere
A
vrezen
5
Q
considere
A
gaan zitten
5
Q
discere
A
studeren
5
Q
ducere
A
leiden
5
Q
ludere
A
spelen/bespotten
5
Q
mittere
A
zenden
6
Q
recipere
A
ontvangen
6
Q
relinquere
A
verlaten
6
Q
vertere
A
(om) keren
6
Q
ponere
A
plaatsen/neerleggen
6
Q
deponere
A
neerleggen
7
Q
vincere
A
overwinnen