Latijn Flashcards
1
Q
executeren
A
terechtstellen
2
Q
delegeren
A
overdragen van bevoegdheden inclusief de verantwoordelijkheid
3
Q
migreren
A
trekken naar een andere plaats
4
Q
domineren
A
overheersen
5
Q
tolereren
A
gedogen, toelaten
6
Q
exciteren
A
ophitsten, opwekken
7
Q
intimideren
A
bang maken
8
Q
marchanderen
A
pingelen, onderhandelen, compromissen sluiten
9
Q
diversifiëren
A
spreiden (om verscheidenheid te krijgen)
10
Q
preciseren
A
nauwkeuriger maken
11
Q
draineren
A
ontwateren
12
Q
escoteren
A
begeleiden, wegbrengen
13
Q
contamineren
A
verontreinigen, vervuilen
14
Q
rebelleren
A
in opstand komen
15
Q
convoceren
A
samenroepen, doen bijeenkomen