Latijn Flashcards
1.8 88-97
1
Q
spectaculum
A
spectaculi(o) het schouwspel
2
Q
finis
A
finis(m) het einde, het doel, de grens
3
Q
iter
A
itineris (o) de reis, de weg
4
Q
laetus
A
a-, um-, vrolijk
5
Q
latus
A
a-, um-, breed, uitgestrekt
6
Q
longus
A
a-, um-, lang
7
Q
magnus
A
a-, um-, groot, belangrijk
8
Q
optimus
A
a-, um-, beste, zeer goed
9
Q
timidus
A
a-, um-, bang
10
Q
clamare
A
clamo, roepen