Latijn 1-34 b Flashcards
spectator / -ores
toeschouwer
curare
verzorgen / zorgen voor
quod
omdat / (datgene) wat
emere
kopen
pecunia
geld
poculum
beker
complēre
vullen
immo
integendeel
aut
of
nihil
niets
soror / sorores
zus
incipere / incipio
beginnen
quando
wanneer
hic
hier
ante + acc
voor
nonne
(toch) zeker wel
bellum
oorlog
gerere
dragen / voeren
victoria
overwinning
dux / duces
aanvoerder / leider
equus
paard
sedēre
zitten
pugna
gevecht
vincere
(over)winnen
interea
intussen
exspectare
wachten (op)
forum
forum / marktplaats
pro + abl
voor / in plaats van
vita
leven
pugnare
vechten
num
(toch) zeker niet
vendere
verkopen
cupere / cupio
graag willen / verlangen
amare
houden van
prope + acc
dichtbij
templum
tempel
narrare
vertellen
celebrare
(feest)vieren
scilicet
natuurlijk
ignis / ignes
vuur
per + acc
door(heen) / gedurende
annus
jaar
vivere
leven
nuper
kort geleden
docēre
onderwijzen
ardēre
branden
debēre
moeten
autem
echter
dea
godin
abesse
afwezig zijn
addere
toevoegen
diu
lang / lange tijd
discedere
weggaan
sol / soles
zon
ludere
spelen
tantum
slechts / alleen maar
poena
straf
ostendere
tonen
culpa
schuld
super + acc
boven(op) / over
orare
bidden (tot) / smeken (om)
signum
teken
e / ex + abl
uit
mox
spoedig
Roma
Rome
periculum
gevaar
arx / arces
burcht
Romanus
Romein
turba
menigte
puella
meisje
miles / milites
soldaat
si
als / indien
temptare
proberen
semper
altijd
retinēre
tegenhouden
nox / noctes
nacht
dormire
slapen
pars / partes
deel
custos / custodes
bewaker
silentium
stilte
ecce
kijk
arma
wapens
statim
meteen
cadere
vallen
post + acc
achter / na
auxilium
hulp
servare
redden
amicus
vriend
de + abl
vanaf / over
mons / montes
berg / heuvel
cum + abl
met
frater / fratres
broer
populus
volk
tacēre
zwijgen
quoque
ook
tandem
eindelijk
dividere
verdelen
urbs / urbes
stad
aedificare
bouwen
primum
eerst
in + abl
in / op
vir / viri
man
saxum
rots / rotsblok
murus
muur
facere / facio
doen / maken
dum
terwijl / zolang als
placēre
bevallen
cur
waarom
licet
het is toegestaan (aan)
iam
al / reeds
stare
staan
hostis / hostes
vijand
intrare
binnenkomen
civis / cives
burger
sed
maar
gladius
zwaard
esse
zijn
custodire
bewaken
subito
plotseling
accedere
gaan naar / naderen
haud
helemaal niet
praebēre
(aan)bieden
sic
zo
bibere
drinken
cogitare
(na)denken
deus
god
protegere
beschermen
nam
want
uxor / uxores
echtgenote
tradere
overhandigen
dicere
zeggen
favēre
steun geven aan
filius
zoon
femina
vrouw
ridēre
lachen
nomen / nomina
naam
dare
geven
mater / matres
moeder
sicut
zoals
pater / patres
vader
flumen / flumina
rivier
rex / reges
koning
servus
slaaf
vocare
roepen / noemen
venire
komen
audire
horen
vidēre
zien
puer / pueri
jongen
iacēre
liggen
clamare
schreeuwen
et
en / ook
lacrimare
huilen
iubēre
bevelen
necare
doden
timēre
vrezen / bang zijn voor
ideo
daarom
mandatum
opdracht
non
niet
recusare
weigeren
tamen
toch
tollere
optillen
ad + acc
naar / bij / tot
portare
dragen
in + acc
in / naar
ponere
plaatsen
locus
plaats
ubi
waar
aqua
water
inter + acc
tussen / tijdens
arbor / arbores
boom
ibi
daar