la maison Flashcards
se trouver
zich bevinden
être situe(e)(s)
zich bevinden
il y a
er is, er zijn
un appartement
een appartement
le séjour
de woonkamer
une maison
een huis
le living
de living
agréable
aangenaam
l’entrée(f)
de inkom
le salon
het salon
le couloir
de gang, de hal
la chambre
de slaapkamer
la cuisine
de keuken
la salle de bains
de badkamer
la douche
de douche
la baignoire
het bad
le placard
de kast
pratique
praktisch
la cave
de kelder
le grenier/ la masarde
de zolder/ de zolderkamer
un étage (au premier étage)
een verdieping
le garage
de garage
le rez-de-chaussée (au rez-de-chausée)
het gelijksvloer (op het gelijksvloer)
le bureau
het bureau
une terrasse
een terras
un immeuble
een appartement (gebouw:woning)
un débarras
een berghok
un jardin
een tuin
un escalier
een trap
de plain-pied
op de begane grond
un abri
een afdak/ een onderdak
le vestibule
de hal
le garde-manger
de voorraadkamer/ de bijkeuken
devant
voor
derrière
achter
sur
op
sous
onder
dans
in
à droite de
rechts van
à gauche de
links van
en face de
tegenover
entre
tussen
au bout de
op het einde van
à côté de
naast
mon (mannelijk of als letter begint met een klinker of h)
mijn
ma (vrouwelijk)
mijn
mes (meervoud)
mijn
ton (mannelijk of als letter begint met een klinker of h)
jouw/ jij
ta (v)
jouw/jij
tes ( meervoud)
jouw/ jij
son (mannelijk of als letter begint met een klinker of h)
zijn/haar
sa (v)
zijn/ haar
ses (meervoud)
zijn /haar
notre ( enkelvoud)
ons/onze
nos (meervoud)
ons/onze
votre (enkelvoud)
Jouw/ u
leur (enkelvoud)
hun
leurs (meervoud)
hun