La conjoncture Flashcards
1
Q
de conjunctuur
A
la conjoncture
2
Q
een economische indicator
A
un indicateur
économique
3
Q
de werkloosheidsgraad
A
le taux de chômage
4
Q
het inflatiecijfer
A
le taux d’inflation
5
Q
de koopkracht
A
le pouvoir d’achat
6
Q
het bbp
A
la PIB
7
Q
het bnp
A
la PNB
8
Q
geen groei
A
une croissance zéro
9
Q
middelmatige resultaten
A
des résultats
médiocres / mitigés
10
Q
een groei
A
une croissance
11
Q
een expansie
A
une expansion
12
Q
in volle groei zijn
A
être en (plein) essor
13
Q
goede resultaten
A
de bon résultats
14
Q
een periode van
hoogconjunctuur
A
une période de haute
conjoncture
15
Q
een heropleving kennen
A
connaître une relance