L7 Flashcards
learndutch.org L7
1
Q
0 (Zero)
A
Nul
2
Q
1 (One)
A
een (pron: ‘ayn’)
or één (in cases where the meaning is unsure)
een huis = a house (pron: ‘un house’)
één huise = one house (pron: ‘ayn house’)
3
Q
2 (Two)
A
Twee (pron: t’veigh)
4
Q
3 (Three)
A
Drie (pron: dtree)
5
Q
4 (Four)
A
Vier (pron: fveer)
6
Q
5 (Five)
A
Vijf (pron: fvayfe)
7
Q
6 (Six(
A
Zes (pron: zess)
8
Q
7 (Seven)
A
Zeven (pron: zseven)
9
Q
8 (Eight)
A
Acht
10
Q
9 (Nine)
A
Negen (pron: nayghen)
11
Q
10 (Ten)
A
Tien (pron: ‘teen’)
12
Q
11 (Eleven)
A
Elf
13
Q
12 (Twelve)
A
Twaalf
14
Q
13 (Thirteen)
A
Dertien
15
Q
14 (Fourteen)
A
Veertien