KTF5 Flashcards
Doel psychiatrische onderzoek
Status mentalis (symptomen en beloop), opsporen van oorzaken en vaststellen ernst gevolgen
DSM
Een classificatiesysteem voor mentale stoornissen. Criteria voor het diagnosticeren van verschillende psychische aandoeningen.
Observatie domeinen
Algemene indruk, cognitieve functies, affectieve functies (uitingen), conatieve functies (motoriek), persoonlijkheid
Waar bestaat psychiatrische onderzoek uit?
Bestaat uit: anamnese, heteroanamnese, psychologische tests/neurospychologie met gebruik van psychiatrische meetinstrumenten..
Heteroanamnese
Informatie over de medische geschiedenis van de patiënt wordtniet door de patiënt zelf verstrekt, maar door anderen, zoals familieleden, vrienden of zorgverleners.
Anamnese
Verzamelen van informatie over de medische geschiedenis en symptomen van een patiënt. Klachten, eerdere ziekten, medicatiegebruik en andere relevante informatie om een volledig beeld van de gezondheid van de patiënt te krijgen.
Conatief
Het aspect van de menselijke geest dat betrekking heeft op doelen, motivatie, wilskracht en actie. Het heeft te maken met wilskracht en de mentale processen die de neiging tot actie beïnvloeden.
Ziektelast
De hoeveelheid gezondheidsverlies in een populatie veroorzaakt door ziekte
Psychotische kenmerken
Hallucinaties (visueel, auditief en geur), wanen (betrekkingswanen, paranoïde, grootheidswanen, somatische wanen, ect) en incoherent denken, praten.
DALY
Disability Adjusted Years (jaren verloren door de ziekte door ziekte en gezondheidsproblemen)
Ziektejaarequivalenten
Jarenw waarbij verlies aan kwaliteit van leven door de ziekte
Kenmerken van cluster C
Somber, angst, paniek, fobie, dwang gedachten en handelen.
Hypochondrie
Buitensporig bezorgd over het hebben van een ernstige ziekte, ondanks weinig of medisch bewijs om deze bezorgdheid te ondersteunen. Het staat ook bekend als ziektevrees of somatische symptoomstoornis.
Somatoforme, dissociatie kenmerken
Onverklaarbare lichamelijke aandoeningen, gestoorde lichaamsbeleving (hypochondrie, derealisatie en depersonalisatie)
Derealisatie
Derealisatie is een dissociatieve ervaring waarbij een persoon het gevoel heeft dat de omgeving onwerkelijk, vreemd of vervreemdend is. Het kan gepaard gaan met het gevoel dat men losstaat van de eigen gedachten, emoties of lichaam.
Depersonalisatie
Depersonalisatie is een dissociatieve ervaring waarbij een persoon het gevoel heeft losgekoppeld te zijn van zijn eigen lichaam, emoties of identiteit. Het kan resulteren in het gevoel een toeschouwer te zijn van het eigen leven.
Biopsychosociaal model
Model over het menselijk functioneren, waarbij aandacht is voor alle drie de factoren (biologisch, psychologisch, sociaal)
Freud psychoanalyse
Het draait om innerlijke conflicten. Je kan in conflict raken met wensen, behoefte en verlangens
Kraepelin psychologische model
Scheiding tussen psychiatrie en neurologie (klinisch beeld wordt beschreven aan de hand van ziektes vanuit symptomen
Psychodynamisch model
Gedrag komt voort uit interactie tussen verschillende psychologische krachten en onbewuste processen (kijken vooral naar onbewuste en diepere motivatie)
Leertheoretisch model
De mens is te begrijpen door te kijken naar leerprocessen. Gedrag komt met name voort uit leerervaringen door interacties omgeving
Cognitief model
Richt zich op het denken. Gaat er vanuit dat ‘verkeerd’ denken leidt tot afwijken gedrag
Nature versus nurture
Discussie of gedrag is aangeboren (nature) of is aangeleerd (nurture)
Model Piaget
Ontwikkeling kind bestaat uit vier stadia; sensomotorisch (0-2), preoperationeel (2-6), concreet operationeel (6-11), formeel operationeel (11+)
Sensomotorische fase (+leeftijd?)
Ontwikkeling zintuigelijke en motorische vaardigheden 0-2
Preoperationele fase (+leeftijd?)
Ontwikkelen van taal en symbolische denken (met name egocentrisch) 2-6
Concreet operationele fase (+leeftijd?)
Logisch denken over conccrete gebeurtenissen en objecten (begrijpen dat dingen blijvend zijn) VB: ook al verandert de vorm hoeveelheid blijft hetzelfde 6-11
Formeel operationele fase(+leeftijd?)
Abstract en hypothetische denken over complexe concepten/kwesties/mogelijkheden.
Klassieke conditionering
Een reactie die oorspronkelijk wordt opgeroepen door een bepaalde stimulus na verloop van tijd kan worden geassocieerd met een andere stimulus (automatische)
Ongeconditioneerde stimulus
Dit is een stimulus die van nature en automatisch een bepaalde reactie oproept zonder voorafgaande conditionering. In het klassieke voorbeeld van Pavlov was voedsel de ongeconditioneerde stimulus.
Ongeconditioneerde respons
Dit is de natuurlijke reactie die wordt opgeroepen door de ongeconditioneerde stimulus. In het voorbeeld van Pavlov was de ongeconditioneerde respons het speeksel dat de honden afscheidden bij het zien van voedsel.
Geconditioneerde stimulus
Dit is een stimulus die oorspronkelijk geen reactie oproept, maar na herhaalde associatie met de ongeconditioneerde stimulus de kracht heeft om een vergelijkbare reactie op te roepen. In het Pavloviaanse experiment zou bijvoorbeeld een bel (oorspronkelijk een neutrale stimulus) kunnen worden geassocieerd met het voedsel.
Operante conditionering
Proces waarbij het gedrag verandert als gevolg van de consequenties die het gedrag heeft, beloning en straffen (vrijwillig)
Geconditioneerde respons
Dit is de aangeleerde reactie die wordt opgeroepen door de geconditioneerde stimulus nadat deze is geassocieerd met de ongeconditioneerde stimulus. In het Pavloviaanse experiment zou de geconditioneerde respons het speeksel zijn dat de honden afscheiden bij het horen van de bel, zelfs zonder direct voedsel
Biologisch perspectief
Medische gericht, komt voor uit hersenafwijking/stoornis, onderzoek belangrijk, monocausaal denken (één oorzaak), biologische/persoonlijke oorzaak
Sociologisch perspectief
Maatschappelijke factoren, oog voor resocialisatie (doel terugbrengen in maatschapij), rol maatschappelijke problemen in afwijkend gedrag
DSM 5
Ordening van psychische stoornissen (louter beschrijving met symptomen), classificatie stoornissen gebeurt aan de hand van vijf assen
5 assen DSM 5
Assen die worden gebruikt voor het vormen van een klinische beeld: klinischestoornis as (diagnose psychische stoornis), persoonlijkheidsstoornis (diagnose persoonlijkheidsstoornissen), lichamelijkestoornis (medische aandoeningen die relevant zijn voor psyche), psychosociale-en omgevingsfactoren (belangrijke invloeden van het psychosociale en de omgeving), GAF, beoordeling functioneren (wordt gebruikt om het algehele psychosociale, beroepsmatige en sociale functioneren te beoordelen)
GAF
De Global Assessment of Functioning (GAF)-schaal wordt gebruikt om het algehele psychosociale, beroepsmatige en sociaal functioneren van een individu te beoordelen. Het is een numerieke schaal die loopt van 0 tot 100 (hoger is beter)
3 voordelen DSM
Eenduidig (zelfde taal over de psyche), om de zoveel tijd herzien, overzichtelijk voor patiënt om ziekte te begrijpen
2 nadelen DSM
Moet vaak worden gegeven van verzekeraar (behandelaren voelen zich gedwongen om in hokjes te stoppen omdat je anders geen behandeling krijgt), mensen krijgen een etiket opgeplakt (grens tussen stoornis en gewone ellende verkleint)
Structuur diagnose
De structuurdiagnose beschrijft de aard, ernst en het verloop van de psychiatrische ziekte en op welke wijze het syndroom onstaan is.
Het stress-kwestbaarheids model
(erfelijk biochemische factoren, persoonlijkheid, levensbeschouwing en steunsystemen leiden tot) -> bepaalde mate van kwetsbaarheid -> (aandoeningen, psyche en levensgebeurtenissen leiden tot) -> stress ->uitzichtloosheid -> suïcide. Idee er achter: menselijk gedrag is een interactie met de buiten wereld en mensen dragen kwetsbaarheid in zich
Classificeren
Het onderbrengen van een patiënt bij een groep (kan iedereen)
Diagnose
Een specialist (psychiater) deelt een patiënt in bij een groep/aandoening
Leefstijltraing
Aanpassen aan manier van leven zodat je minder last hebt van aandoening (betere en gezondere keuzes)
Systeemtherapie
Therapie voor naasten en cliënt. Richt zich op interactiepatronen tussen zorgvrager en omgeving. Doel is om inzicht te krijgen in onderlinge problemen.
Liberman
Leren van praktische en sociale vaardigheden (bestaande uit: gedragstherapie, leertheorie en psychoeducatie) Vooral voor mensen met shizofrenie en psychotische stoornissen.
Cognitieve gedragstherapie
Een veelgebruikte psychologische behandeling die zich richt op de wisselwerking tussen je gedachten en je gedrag. Het doel van CGT is om negatieve gedachten, gevoelens en gedragingen om te zetten naar iets dat helpt in plaats van schaadt.
Schematherapie
Een vorm van psychotherapie die zich richt op het onderzoeken en veranderen van hardnekkige patronen die zijn ontstaan door ingrijpende of chronisch negatieve gebeurtenissen in je leven.
E-health
Ook wel digitale zorg genoemd, is het gebruik vaninformatie- en communicatietechnologiein de zorgsector.
Bemoeizorg
Mensen opzoeken die in hoge nood zitten en zich met die mensen te gaan “bemoeien”. Outreachende en assertieve hulpverlening. Het betreft intensieve zorg en integrale hulp op gebied van psychiatrie, verslaving, wonen en maatschappelijke integratie. Vaak meerdere instanties betrokken.
Leertherapie
Leertherapie is een vorm van therapie waarbij je als therapeut in opleiding leert om je eigen reacties op (problemen van) cliënten te erkennen en herkennen. Het doel van leertherapie is om het vermogen tot zelfreflectie te ontwikkelen en je denkpatronen en gedrag te optimaliseren.
Farmacotherapie
Iemand krijgt geneesmiddelen om klachten weg te nemen of te verminderen. De psychiater schrijft de medicatie (geneesmiddelen) voor en tijdens de behandeling zal je hem of haar regelmatig zien om de voortgang te bespreken.
Sociotherapie
Groepstherapie gericht op het ‘hier & nu’. Het dagelijks leven is het onderwerp van de sessie’s. De inhoud is gevarieerd en afhankelijk van de inbreng van de patiënten zelf. Hoe is het nu (de jouw bekende patronen) en wat wil je veranderen (je doelen)?
Psychotherapie
Psychotherapie is een behandeling waarbij je met een psychotherapeut in gesprek over jezelf en je klachten gaat. Psychotherapie helpt je om je hulpvraag te vinden, je klachten te verklaren en je te veranderen. Er zijn verschillende vormen van psychotherapie, zoals cognitieve gedragstherapie, schematherapie en systeemtherapie.
Traumabehandeling (EMDR)
De persoon wordt gevraagd zich te concentreren op bepaalde beelden, gedachten en gevoelens die verband houden met het trauma, terwijl ze tegelijkertijd de bilaterale stimulatie ervaren. Dit proces helpt bij het verminderen van de emotionele lading die aan deze herinneringen is gekoppeld en bevordert de herwerking van de traumatische ervaring.
KPSP
Kortdurende Psychoanalytische Steungevende Psychotherapie: Er wordt onderzocht welke negatieve ervaringen uit het verleden het dagelijks leven belemmeren. Iemand krijgt zo inzicht in jezelf en het herkennen van gedachtes, emoties en gedrag die iemand zijn leven negatief beïnvloeden.
PMT
Psychomotorische Therapie: een vorm van therapie die zich richt op het gebruik van lichamelijke activiteit en beweging als middel om psychologische en emotionele problemen aan te pakken.
Narratieve therapie
Het gaat ervan uit dat de manier waarop mensen hun verhaal vertellen, bepaalt hoe ze in het leven staan. Door deze verhalen te analyseren en waar nodig bij te stellen, ontstaat ruimte voor nieuwe inzichten. Problemen worden in een ander perspectief geplaatst en kunnen worden bestreden.
Crisis behandeling
Acute interventie en ondersteuning die wordt geboden aan individuen die zich in een psychische, emotionele of levenscrisis bevinden, korte termijn focus (stabiliseren en doorverwijzen)
CRA
Community Reinforcement Approach: Richt zich op het ontwikkelen van een andere leefstijl, die meer belonend is dan middelengebruik. Centraal staat: negatief gedrag wordt zo veel mogelijk genegeerd en positief gedrag wordt beloond.
CRA
Community Reinforcement Approach: Richt zich op het ontwikkelen van een andere leefstijl, die meer belonend is dan middelengebruik. Centraal staat: negatief gedrag wordt zo veel mogelijk genegeerd en positief gedrag wordt beloond.
Terugvaltherapie
Contingency Management: Het inzetten van beloningssysteem voor het bevorderen van gedragsverandering. Denk aan bijv. waardebonnen, loten, tokens, bonussen, vouchers of punten toegepast, die ingewisseld kunnen worden voor goederen en/of privileges zoals extra verlof.
MGV
Motivatie van patiënt beïnvloeden. Ambivalentie opzoeken en versterken door een veranderplan op te stellen
Stepped care model
Een benadering in de gezondheidszorg waarbij de intensiteit en het type van de zorg die aan een individu wordt verleend, worden aangepast op basis van de ernst van zijn of haar symptomen. Het doel van het Stepped Care Model is om efficiënter gebruik te maken van beschikbare middelen en de juiste zorg op het juiste moment te bieden, met als uiteindelijk doel effectievere en kostenefficiëntere gezondheidszorg.
Detoxifiactie
(Ontgiften) Het proces waarmee je wordt geholpen om gecontroleerd het gebruik van de verslavende middel(en) af te bouwen. Je lichaam is zo afhankelijk geworden van middelen om er plotseling mee te stoppen.
ROT
Realiteitsoriëntatie training: voor mensen met dementie is het doel van deze training is om het bewustzijn en begrip van de huidige tijd, plaats en persoon te vergroten bij mensen die moeite hebben met het behouden van een helder besef van de realiteit. Benadrukken van tijd, persoon en gebeurtenissen.
Psychofarmaca
Geneesmiddel voor behandeling psychiatrische aandoening (voorgeschreven door specialist; psychiater of huisarts). Vaak naast een psychologische behandeling, het liefst kortdurend)
Validation therapie
Mensen met dementie: je bevestigt de belevings- of gevoelswerdeld van de patiënt.
Antipsychotica
Onderdrukken psychotische symptomen. Het moet opbouwen in het bloed voordat het effect van de werkzame stof kan optreden. Ze hebben het meeste effect op de positieve symptomen en kunnen ernstige bijwerkingen hebben (bijwerkingen: stijfheid, vervlakking, sufheid), dempt voornamelijk bv dopamine)
Antidepressiva
Hebben een positieve invloed op de stemming en hebben effect bij milde tot matig ernstige depressieve klachten (antidepressiva) en bij manieën (stemmingsstabilisatoren), effect pas na weken. (bijwerkingen: affect-vervlakking) (Proczac)
Stimulantia
Middelen die de werking van het centrale zenuwstelsel bevorderen. Hierdoor kunnen ze een alert en energiek gevoel geven (ritalin, verhoogt dopamine)
Kalmerings-slaapmiddelen
Hebben een kalmerend effect en bevorderen het slapen. Werken binnen zeer korte tijd (< een uur) en zijn na enkele uren door het lichaam afgebroken. (eindigen op -pam)
Lichamelijke symptomen anorexia
Uitputting van lichaam (vetreserves verbruikt), snel vermoeid (energie op), K+ tekort (hartritme stoornis, hartstilstand), lage bloeddruk, vocht vasthouden (milt niet goed functioneert of de nieren), ontstekingen, haaruitval, obstipatie, sneller koud, uitblijven van menstruatie of erectie.
Definitie anorexia
Beperking voedselinname, gebrek aan eetlust, gewichtsverlies. Ze hebben een verstoord lichaamsbeeld. Ze zien zichzelf veel dikker dan het in werkelijkheid is.
Psychische symptomen anorexia
“Onzekerheid, depressief, controle willen hebben en bang dat je deze verliest (situaties vermijden), concentratie vermindert. “
Sociale symptomen anorexia
Jezelf terugtrekken, contacten ontlopen, momenten ontwijken van verleiding tot eten, sociale isolatie.
Boulimia Nervosa
Eetbuien en compenseren, in een korte tijd bergen met eten wegwerken en daarnaast ook bezig met het er weer uit krijgen, braken, laxeren. Dus je heel vol eten (zelfs als je vol zit), maar niet willen aankomen dus compensatiegedrag: overgeven, laxeren, lijnen, vasten, sporten.
Lichamelijke symptomen boulimia
Irritatie slokdarm (overgeven), aantasting tandglazuur, tekort aan voedingsstoffen, vitamines en mineralen (door overgeven niet kunnen opnemen), uitdroging door laxeren, uitblijven menstruatie, darmen worden lui (spijsvertering verloopt niet goed), de maag kan opgerekt worden door de vele eetbuien.
Psychische symptomen boulimia
Minderwaardigheid en onzekerheid, niet op zijn gemak voelen tussen anderen, depressieve klachten.
Sociale symptomen boulimia
Contacten ontlopen, isolement, depressieve klachten.
Eetbuien
Eetbuien, deze worden niet gecompenseerd, ook wel stresseters genoemd, sneller te maken met gewichtstoename. Bijv. eten wanneer je verdrietig bent en wanneer je dit hebt gedaan dan voel je je weer schuldig en ga je nog meer eten etc.
Gevolgen eetbuien
Obesitas, hart- en vaatziekten door hoge bloeddruk en hoog cholesterol, suikerziekte, ontregelde stofwisseling (vetstofhuishouding, hormoonhuishouding), gewrichtsklachten, ademhalingsproblemen, uitgezette maag en uitblijvende menstruatie.
Andere gespecificeerde eetstoornis NAO (Niet Andersinds Omschreven)
Dit kan het geval zijn wanneer de symptomen minder ernstig zijn, niet voldoen aan alle criteria van één specifieke stoornis, of wanneer er sprake is van een combinatie van symptomen die niet goed binnen één categorie vallen. Bijvoorbeeld anorexia maar niet een dusdanig laag gewicht.
Motivatiecirkel
- Voorbeschouwing/preconpelation (ontkenning) 2. Beschouwing/contemplation (voor-nadelen) 3. Beslissing/preparation (voornemen verandering) 4. Actieve verandering/action (handeling) 5. Consolidatie/maintenance (gedragsbehoud) 5. Eventueel terugval
BMI bij ernstig ondergewicht
Lager dan 15
BMI bij ernstig overgewicht
Hoger dan 40
BMI voor opname
Lager dan 13
Behandeling anorexia
CGT om gedachten te beïnvloeden. Doel positief, realistischer en evenwichtiger leren denken. (alleen gedwongen voeding met toestemming, niet veroordelen, niet pushen)
Acht groepen stoornissen (kind/jeugd)
Leer, motorische, communicatief, pervasief (ontwikeling), aandacht en gedrag, voeding-eet, zindelijkheid, zwakzinnigheid.
Drie risicofactoren voor kind
Genetische vatbaarheid, stressoren omgeving, gezinsfactoren
Kindermishandeling leidt later tot
Moeite met gezonde relaties, hechtingsproblematiek, onvermogen tot empathie en geweten, weerspiegelen wat is aangedaan, verminderde eigenwaarde, suicidaal denken.
Pervasieve ontwikkelingsstoornis
Aangeboren belemmering van en cognitief- en sociaal functioneren, verband met zwakzinnigheid (autisme, asperger en rett)
Vier communicatiestoornissen
Stotteren, expressieve stoornis (uitdrukking middels gesproken taal is verstoord), receptieve-expressieve taalstoornis (begrip hebben maar niet kunnen verwoorden), fonologische stoornis (articulatie stoornis, met klanken)
Leerstoornis
Genetische belemmering in verwerking van auditieve en visuele informatie door de hersenen (dyslexie, dyscalculie, uitdrukkingsvaardigheden bv; schrijf)
Oppositioneel en opstandig gedragsstoornis
Gedrag is negatief en opstandig, begint jong (meestal thuis), kan zich ontwikkelen tot antisociaal.
Drie behandeling gedragsstoornis
Klinieken met expertise, voorlichting en training ouders, omgeving leren goed gedrag te belonen
Twee stress systemen
Sympathisch zenuwstelsel (versturen activerende signalen) en stress hormonen (adrenaline, noradrenaline en cortisol)
Veranderingen bij stress (10)
Bloeddruk stijgt, hartslag stijgt, stofwisseling neemt toe, zuurstofrijkbloed naar spieren hart en hersenen, spierspanning, hogere ademfrequentie, bloedsuikerspiegel stijgt, lagere spijsvertering, bloed trekt weg uit gezicht, zweten
Stress laat stofwisseling toe/af-nemen?
Stofwisseling neemt toe bij stress
Stijgt/daalt de bloedsuikerspiegel bij stress?
Bloedsuikerspiegel stijgt bij stress
Gaat de spijsvertering omhoog/omlaag bij stress?
Spijsvertering gaat omlaag bij stress
Gevolgen langdurige stress (3)
Verhoogde bloeddruk, slapelooosheid, psychische problemen.
Wat is gezonde stress?
Kortdurende stress bijvoorbeeld voor een toets.
Stappen stress sympathisch
- Zintuig detecteert stress. 2. Hypothalamus activeert sympathische zenuwstelsel. 3. Zenuwuiteindeinde geven neurotransmitters zoals adrenaline, noradrenaline af . 4. Deze binden zich aan receptor op doelorgaan wat leidt tot verhoogde hartslag, ademhaling en andere fysiologische veranderingen.
Stappen stress hormonaal
- Zintuig detecteert stress. 2. Hypothalamus detecteert stressor en geeft CRH af. 3. Hypofyse krijgt CRH binnen en geeft ACTH af. 4. Bijnieren krijgen ACTH binnen en geven cortisol vrij. (Dit verhoogt de stofwisseling, de bloedsuiikerspiegel en onderdrukt ontstekingsreactie.
Acute stress stoornis volgens DSM (5 symptomen)
Acute Stress Stoornis: duurt minimaal drie dagen tot een maand na trauma. Symptomen: Intrusief (ongewenste gedachten), negatieve stemming, dissociatief (realiteit onrealistische negatief zien), vermijden, arousal (bijv verstoring van slaap of opgefokt gevoel)
PTSS volgens DSM (4 symptomen)
Post Traumatische Stress Syndroom: langer dan een maand door traumatische/stressvolle gebeurtenis. Symptomen: intrunsief (ongewenste gedachten), vermijden pijnlijke prikkel, negatieve verandering in cognitie en stemming, verandering in arousal en reactiviteit bijv; prikkelbaar/woede.
Gevolgen sympathische aurosal.
Verwijde puppillen, minderspeeksel, transpireren, ademhaling, vertraging spijsvertering, hogere productie cortisol
PTSS (7 symptomen)
Herbeleving, slecht slapen, depressieve klachten, angsten, negatieve overtuig over wereld/zichzelf, uitbarstingen, boosheid/schaamte.
Biologische verklaringsmodel PTSS
Biologische factoren zoals genetische aanleg, hersenstructuur en chemische balans worden beschouwd als belangrijke beïnvloeders van gedrag en mentale gezondheid.
Neuropsychologische verklaringsmodel PTSS
Het onderzoekt hoe hersenletsel, neurologische aandoeningen of afwijkingen in hersenfuncties van invloed zijn op cognitie en gedrag.
Cognitief verklaringsmodel PTSS
Cognitieve modellen suggereren dat de manier waarop we denken en de gedachten die we koesteren van invloed zijn op ons gedrag en onze emoties. (hier komt cognitieve gedragstherapie uit voort)
Behandeling PTSS
Psychotherapie, antidepressiva, antipsychotica, verpleegkundige interventies (stabilisatie -> verwerking -> intergratie)
5 vormen psychotherapie voor PTSS
CGT, EMDR, sensomotorische psychotherapie, schematherapie, narratieve exposure therapie.
Hechtingsstoornis
Ontstaat wanneer kind zich niet kan hechten aan een specifiek iemand (vroegtijdige verwaarlozing volgens DSM), heeft vertekent beeld van zichzelf en andere -> niet meer kunnen vertrouwen
Gedesorganiseerde hechting
Hechten aan de ververkeerde personen in verkeerde situatie, welke aandacht is echt? (Loverboys)
Ambivalente hechting
Een keer wel kunnen rekenen op iemand en andere keer niet -> bang in steek te gelaten worden.
Veilige hechting
Als een kind velig gehecht is ontwikkeld hij een positief zelfbeeld en durft die te vertrouwen op andere.
Gedesorienteerde hechting
Hechting waarbij er wordt afgewisseld tussen toenadering en afwijzing -> moeite opbouwen stabiele relaties.
Twee typen gevolgen onveilige hechting
Geremde typen: overdreven waarkzaam, afwijkend op sociaal contact, teruggetrokken, apathische, geen plezier in contact, ASS n.v.t. Ongeremde typen: zoekt veel contact, niet in staat tot relaties, grensoverschrijdend, snel gerustreerd, leert niet uit ervaringen, egocentrische, druk, ADHD n.v.t.
Behandeling onveilige hechting
Herstel van negatief zelfbeeld, gevoel van afwijzing reduceren, herstellen van zelfvertrouwen, reductie in negatief aandacht vragen, CGT, klinisch ambulant heeft voorkeur.
Overdracht (therapeutische relatie)
Overdracht verwijst naar de onbewuste neiging van een cliënt om gevoelens en reacties uit het verleden over te brengen op de therapeut. (bv: cliënt gaat therapeut zien als ouderfiguur)
Tegenoverdracht (therapeutische relatie)
De onbewuste reacties en gevoelens die een therapeut heeft tegenover de cliënt, gebaseerd op de persoonlijke geschiedenis en ervaringen van de therapeut.
DS
Dissociatieve Stoornis: Verstoring van functies van bewustzijn: geheugen, identiteit of waarneming omgeving
DIS
Dissociatieve Identiteits Stoornis: Voorheen bekend als meervoudige persoonlijkheidsstoornis (MPS), is een ernstige psychische aandoening waarbij een persoon twee of meer afzonderlijke en unieke identiteiten of persoonlijkheden heeft, elk met zijn eigen manier van denken, herinneren en handelen.
Getraumatiseerd gedrag
Afstand nemen van de gebeurtenis door ander gedrag te vertonen dan tijdens gebeurtenis. BV: geen liefde meer geven.
Hypnotische model:
getraumatiseerde mensen gebruiken zelfhypnose om om te gaan met trauma.
Kenmerken DS
Getraumatiseerd gedrag, dissociatie (dagdromen, etc), PTSS gebeurtenis, meerdere persoonlijkheden, gaten in dagelijkse herinnering
Pathologische angst
Buiten proporties maakt normaal leven onmogelijk. Komt voort uit onverwerkte emoties of trauma (angststoornis)
Kenmerken van angst m.b.t lichaam, gedrag en cognitie
Lichamelijk (onrust, versnelde ademhaling, droge mond, duizelig, misselijk, maagklachten transpireren), gedrag (vermijden, afhankelijk, geagiteerd), cognitie (zorgen maken, onrust, bewuste lichamelijke sensatie, verontrustende gedachten)
Vrees
Gevoelens angst/agitatie jegens verwachten dreiging. aanhoudende hevige angst voor en vermijding van bepaalde objecten en situaties,
Sociale fobie
Bang om belachelijk gemaakt te worden, om te gaan blozen, kritiek of om niet aan de stelde eisen te voldoen
Specifieke fobie
Angst voor specifiek iets/gebeurtenis (diertype, natuurtype (onweer), situationeel type (burg, lift) of resttype (slik/braakfobie)
Agrafobie
Vermijdingsgedrag bij situatie waar paniek zou kunnen optreden (bv drukke winkels vermijden omdat je bang bent voor de angst die je dan kan voelen) ook wel pleinvrees genoemd.
Agrafobie volgens DSM (5 symptomen)
Angst voor twee situaties (zoals openbare ruimte, vervoer, afgsesloten ruimte, in menigte bevinden, alleen buitenshuis. Vreest vanwege angst niet weg te kunnen of hulpt te kunnen krijgen. De situaties roepen bijna altijd angst op. De situaties worden actief vermeden. De angst houdt minimaal 6 maanden aan.
Sociale fobie
Angst voor sociale situatie bijvoorbeeld etentjes, vergaderingen of feestjes, (angst voor wat andere denken)
Sociale fobie volgens DSM (5 symptomen)
Angst voor een situatie (sociale situatie). Blootstelling aan situatie levert angstreactie op en persoon is zich hiervan bewust. De sociale situatie wordt actief gemeden. De situatie roept bijna altijd angst op. Veroorzaakt klinisch lijden of beperking van functioneren.
Paniekstoornis
Terugkerende paniekaanvallen (angst van korte duur -half uur) zonder aanleiding, minimaal een keer per maand en hebben invloed op dagelijks leven.
Specifieke fobie volgens DSM (7 symptomen)
Uitgesproken angst voor specifiek iets. Roept onmiddelijk reactie op. Wordt actief gemeden. Intense angst. Angst duurt langer dan 6 maanden of langer. Veroorzaakt klinisch lijden of beperkingen. Angst is specifiek gericht op iets.
Symptomen paniek aanval (12 symptomen)
Pijn op borst. Ademnood. Hartkloppingen. Transpireren. Rillingen/opvliegers. Misselijk. Trillen/beven. Verdoofde/tintelende gevoelens. Duiseligheid. Derealisatie. Verliezen zelfbeheersing. Angst voor door.
GAS
Gegeneraliseerde angststoornis: Constant zorgen maken over kleine dagelijkse gebeurtenissen (staat niet in verhouding tot wat aan de hand is. Episodisch verloop. Met name bij vrouwen.
GAS volgens DSM (4 symptomen)
Generieke Angst Stoornis: Angst en bezorgdheid met betrekking op een aantal gebeurtenissen. Minimaal 6 maanden vaker wel dan niet aanwezig. Moeilijk onder controle te houden. Gaat samen met drie of meer symptomen zoals: rusteloos, snel vermoeid, moeite met concentreren, prikkelbaarheid, spiespanning, slaapstoornis. Veroorzaakt klinisch leiden/beperking in functioneren.
Dwangstoornis
Last van terugkerende: dwanggedachten (mentale obsessieve herhalende ongewenste; gedachten, beelden, driften of twijfels) OF dwanghandelingen (motorisch compulsief herhaalde handelingen waar je het gevoel van hebt dat je ze moet doen.)
Angststoornis NAO
Overige categorie. Je hebt hierbij last van angsten of fobieën. Deze passen echter niet binnen de criteria die bij één bepaalde angststoornis horen. Het kan bijvoorbeeld zijn dat criteria voor een depressie en een angststoornis bij jou door elkaar heen lopen.
Angststoornis door een somatische aandoening
Angststoornis die voortkomt uit een lichamelijke aandoening. De angst heeft dus een fysieke oorzaak hebben.
Angststoornis door een middel
Angststoornis die voortkomt uit middelen gebruik of de ontwenning hiervan. Je kan denken aan harddrugs, alcohol, cafeïne of bepaalde medicatie. Je hebt hierbij last van hevige angstklachten die ernstiger zijn dan de angstsymptomen die horen bij de intoxicatie of de ontwenning van het middel.
Mogelijke verklaringen angststoornis
Biologische, cognitief, leertheoretisch
Biologische verklaring
Genetische factoren (vatbaarheid). Gevoelig inwendig alarmsysteem (door betrokken hersendelen: limbische systeem en prefrontale kwab). Lage GABA niveaus in betrokken gebieden (benzodiazepine werkt in op GABA waardoor in informatie verwerkering kan optreden)
Cognitieve verklaring depressie
Irrationele gedachten of disfunctionele schema’s (andere woorden koppelen aan situatie). Irrationele gedachten niet kunnen omzetten naar rationele gedachten.
Leertheoretische verklaring
Leertheoretische verklaring Aangeleerde angst door bijvoorbeeld: modeling, evolutie (angst was functioneel)
Gevaarsysteem
Gericht op zelfbescherming vechten/vluchten.
Jaagsysteem
Willen, streven, presteren, consumeren.
Activerend/zorgsysteem
Gericht op sociale verbinding, zorgzaamheid en vriendelijheid.
Behandeling angsstoornis
Behandeling angsstoornis CGT, psycho-educatie, exposure vitro (in gedachten) of vivo (daadwerkelijk), ontspanningsoefneingen, sociale vaardigheidstraining, medicatie (benzodiazepine/antidepresivva), terugvalpreventie
Medicatie bij angsstoornis
Antidepressiva of/en benzodizepine
Verpleegkundige interventies bij angststoornis
Neem cliënt serieus, vraag waarom, vraag wat heeft geholpen, vraag wat jij kan doen, gebruik korte boodschappen, geef aan dat het oké is om soms angst te hebben, respecteer iemands grenzen, beperk de keuze mogelijkheden, onderhoudt contact.
Stemmingsstoornis
Langer durende ontregelingen van de gemoedstoestand, emoties zijn verstoord en passen niet bij de situatie.
Depressie volgens dsm 5 (9 symptomen)
Minstens 14 dagen en 5 van de symptomen: sombere stemming grootste deel van de dag, interesseverlies, gewichtsverlies, slaapprobleem, prikkelbaar/geremd, moeheid, gevoel van waardeloosheid, concentratiegebrek, suïcide gedachten. Ook mag het niet liggen aan bijvoorbeeld, middelengebruik, rouw of een andere stoornis (intentsiteit moet niet in verhouding liggen met gebeurtenis)
Dysthyme stoornis
Minder intense depressieve stoornis: chronische depressieve stoornis. Mildere vorm van depressie , lijkt er veel op. Je gedachtes zijn vaak negatief. Hierbij ben je langer dan twee jaar somber. Verdrietig, lusteloos “in de put”. Symptomen zijn minder intens dan bij depressie. Er zijn geen gedachten over de dood/zelfdoding.
Cyclothyme stoornis
Hierbij is er sprake van wisselende stemmingen, waarbij hypomane periodes afgewisseld worden door extreme uitputting. Deze cliënten vertonen ook vaak depressieve symptomen. Wanneer hypomane episoden minimaal twee jaar worden afgewisseld met dysthyme klachten.
Bipolaire stoornis
Hierbij heb je last van (hypo)manische en depressieve episodes, onderbroken door stabiele periodes.
Disruptieve stemmingsregulatiestoornis
Disruptieve stemmingsregulatiestoornis Bij kinderen tussen 6 en 18 jaar. Hebben een ernstige chronische prikkelbaarheid en frequente driftbuien (door boosheid, prikkelbaarheid)3 (geen verwachtte reactie). Driftbuien 3x per week of vaker.
Manische episodes (heftig)
Manische episodes (heftig) Je stemming is verhoogd en je bent actiever dan normaal (het zorgt voor problemen in je dagelijks leven) symptomen: niet gaan slapen, lichamelijk rusteloos, je groot voelen, spraakzamer.
Hypomanie episode
Voelt als een manie maar is minder krachtig. Heeft minder grote gevolgen voor dagelijks leven. Het kan een voorteken zijn voor een manie.
Depressieve episode
Somber en minder actief. Verliest interesse en geniet niet meer van dingen. Negatieve kijk op jezelf en de toekomst. Een depressie wordt vaak sneller herkend dan een (hypo) manie. Hierdoor duurt het vaak langer voordat een bipolaire stoornis herkend wordt.
Stabiele episode
een tijd van geen klachten.
Disruptieve stemmingsregulatiestoornis
Verzamelnaam voor: Manie, Depressie, Dysthyme stoornis, Bipolaire stoornis type 1 en 2, Cyclothyme stoornis
Bipolaire stoornis 1
(waaronder manie): depressieve episode afgewisseld met manische episoden. Hierbij heb je minstens een keer last gehad van een manische periode, afgewisseld met ernstige depressies.
Bipolaire stoornis 2
(waaronder hypomanie): depressieve episoden met hypomane episoden. Hierbij is er sprake van depressieve periodes afgewisseld met hypomane periodes. Rapid cycling: 4 of meer episoden per jaar.
Manische episode volgens dsm (7 symptomen)
Minstens een week 3 van de symptomen: opgeblazen gevoel eigenwaarde, verminderde slaapbehoefte, spraakzamer dan gebruikelijk, gejaagde gedachten, lage concentratie, toename van doelgerichte activiteiten, excessief risicovolle activiteiten. Niet door middel en geeft duidelijke beperkingen.
Manie
Periode van minstens een week, waarin de patiënt het grootste gedeelte van de tijd in een abnormaal goede stemming is, weinig slaap nodig heeft en overloopt van energie (ineens willen gaan hardlopen, ineens iets willen kopen).
Hypomanie
Periode van tenminste vier aaneengesloten dagen die lijkt op een manie, maar minder ernstig. De patiënt heeft dezelfde kenmerken, maar minder heftig. Geen klinische behandeling noodzakelijk.
Biologische verklaring stemmingsstoornis
Aanleg en genen, erfelijkheid, onderliggende ziekten, disbalans neurotransmitters, hormonale factoren (balans), seizoensdepressie (in de winter meer last)
Psychosociale verklaring stemmingsstoornis
Verlies (dood, scheiding), Life events (belangrijke gebeurtenissen), draagkracht/draaglast, persoonlijkheid (perfectionisme, laag zelfbeeld) (spanning in relatie of op werk)
Cognitieve verklaring stemmingsstoornis
Negatief denkschema (Beck). Iemand heeft negatieve ervaringen vroeger in zn jeugd meegemaakt. Hierdoor ontstaan negatieve overtuigingen over de persoon zelf. Door vervelende situaties op later leeftijd kunnen deze overtuigingen worden geactiveerd.
Leertheoretische verklaring stemmingsstoornis
Inadequate coping, externe locus of control/ aangeleerde hulpeloosheid (Seligman)
Humanistische verklaring stemmingsstoornis
Mensen worden depressief wanneer ze geen betekenis aan het leven kunnen geven, en geen authentieke keuzes maken die tot zelfvervulling leiden
Behandelingen stemmingsstoornis (7)
Psycho-educatie, CGT, Medicatie, ECT (stroomstootjes resetten neurotransmitter), lichttherapie, slaapdeprivatie (wakker houden), psychosociale interventies, family focused treatmet, IPT (interpersoonlijke therapie)
Medicatie stemmingsstoornis
Antidepressivum, SSRI (serotonine), TCA (antidepressivum), SNRI (serotonine en norepinefrine), stemmingstabilisator (lithium, carbamazepine), anti-epilepticum (valproïnezuur)
Antidepressivum
Een klasse van medicijnen die wordt gebruikt om depressieve stoornissen te behandelen. Ze werken door het verhogen van de niveaus van bepaalde neurotransmitters in de hersenen.(ine/pram) TCA Tricyclische antidepressiva/SSRI Serotonine Reuptake Inhabators /MAO-remmers (werkt op enzym dat neurotransmitters verwerkt)
Bijwerkingen antidepressiva
Misselijkheid. Slaperigheid of juist slapeloosheid. Gewichtsveranderingen. Seksuele disfunctie (bijvoorbeeld verminderd libido of erectiestoornissen). Droge mond. Duizeligheid. Trillen
SSRI
Antidepressivum: Een subtype van antidepressiva dat specifiek de heropname van serotonine in de hersenen remt. Voorbeelden zijn fluoxetine (Prozac), sertraline (Zoloft) en paroxetine (Paxil).
TCA
Antidepressivum: Een oudere klasse van antidepressiva die de heropname van serotonine en noradrenaline in de hersenen remt. Voorbeelden zijn amitriptyline en imipramine.
SNRI
Antidepressivum: Een klasse van antidepressiva die zowel de heropname van serotonine als noradrenaline beïnvloedt. Voorbeelden zijn venlafaxine (Effexor) en duloxetine (Cymbalta).
Bijwerkingen stemmingsstabilisator
Dorst en veelvuldig urineren. Gewichtstoename. Handtrillingen. Nierproblemen bij langdurig gebruik. Hypothyreoïdie (verminderde schildklierfunctie)
Stemmingsstabilisator
(Lithium, carbamazepine en valproïnezuur) Medicijnen die worden gebruikt om stemmingswisselingen te stabiliseren, vooral bij bipolaire stoornissen. Ze helpen zowel manische als depressieve episoden onder controle te houden. Voorbeelden zijn lithium en bepaalde anticonvulsiva.
Bijwerkingen antiepilepticum
Gewichtstoename. Slaperigheid. Duizeligheid. Maagproblemen. Huiduitslag (kan in zeldzame gevallen ernstig zijn). Leverschade (bij langdurig gebruik van sommige anti-epileptica).
Anti-epilepticum
Medicijnen die oorspronkelijk zijn ontwikkeld voor de behandeling van epilepsie, maar die ook effectief kunnen zijn bij de behandeling van stemmingsstoornissen. Sommige anti-epileptica worden gebruikt als stemmingsstabilisatoren bij bipolaire stoornissen. Voorbeelden zijn valproïnezuur en lamotrigine.
Psychotische stoornis
Veranderde beleving van de werkelijkheid die waarnemen, denken en emoties beïnvloedt.
Psychotische stoornis (5 symptomen)
Gestoorde realiteitstoetsing, afwijkend gedrag, ontremd, niet in staat voor zichzelf te zorgen, stoornis in denken en waarneming, niet te corrigeren.
Schizofrenie
Te weinig dopamine in frontale hersenen hierdoor ‘negatieve’ symptomen zoals motivatie en vornitie. Te veel dopamine in centrale hersenen waardoor geen onderscheid kan worden gemaakt tussen belangrijk en onbelangrijk -> gevolg overbelasting). Trigger kan zijn; alcohol, drugs, trauma, familiir. Denkstoornis en misplaatste gevoelens.
Organische psychose
Heeft verband met organische (lichamelijke oorzaak) zoals; lichamelijke stoornis, hormoonstoornis, hersenaandoening, beroerte, tumor, auto-immuunziekten, middelengebruik, alcohol, drug, medicatie.
Functionele psychose
Bgeen duidelijke organische oorzaak, niet een fysieke oorzaak maar gevolg van bijvoorbeeld disfunctie in de psychologie of emotie (niet lichamelijk of toxische) zoals; schizofrene psychosen en niet schizofrene psychose.
Psychose
Gestoorde realiteitstoetsing, desintegratie van gedrag, ongereguleerde uiting van emotionele en andere impulsen, niet meer in staat om voor zichzelf te zorgen, stoornissen in denken en zintuigelijke waarneming en handelen, niet te corrigeren.
6 kenmerken psychose
Ontstaat vaak in adolecentie, geprikkeld of onvoorspelbare of passieve reactie, beweging ontregeld, zelfzorgtekort, afwisseling van psychotische episoden tot rustige episoden, gaat niet over maar kan stabiliseren.
13 schizofrenie spectrumstoornissen
Waanstoornis.Kortdurende psychotische stoornis (door middelen of ptss). Schizofreniforme stoornis. Schizofrenie. Schizoaffectieve stoornis. Psychotische stoornis door middel/medicatie. Psychotische stoornis door somatische aandoening. Katatonie bij andere psychische stoornis. Katatonie door een somatische stoornis. Ongespecificeerde katatonie. Andere gespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis. Ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis. Schizotypische persoonlijkheidsstoornis (hfst persoonlijkheidsstoornissen)
Schizofrenie 4 kenmerken
Ontstaat in adolscentie, geprikkeld/onvoorspelbare reacties, wisselt af van druk naar rustig, gaat niet over, denkstoornis, misplaatste gevoelens.
Katatoon gedrag
Motorische verstoringen als gevolg van psychiatrische ziekte (kan heel actief of passief)
Schizofreen gedrag
Katatoon gedrag, in herhaling vallen, echopraxie (iemand nadoen), echolalie (herhalen van woorden en zinnen), sociaal isolement, apathie en gebrekkige zelfzorg.
Schizofrenie verwante aandoeningen volgens DSM
Schizofreniforme (korter dan 6 maanden), schizoaffectief (schizofrenie i.c.m. een stemmingsstoornis), schizotypische persoonlijkheidsstoornis (persoonlijkheidsstoornis met bijzonder gedrag minder ernstig dan schizofrenie), waanstoornis (iemand heeft vaste fouten overtuigingen) en katatonie (psychomotorische symptomen)
Positieve symptomen
Verschijnselen die er niet zouden moeten zijn.
Formele denkstoornis
Bij formele denkstoornis ontstaat er een stoornis in de vorm van het denken. De patiënt kan bijvoorbeeld zeer chaotische, onlogisch, versneld, verhoogd, associatief denken.
Waan
Een overtuiging over de werkelijkheid die niet te corrigeren is en onjuist.
Betrekkingswaan
Wordt gekenmerkt door de overtuiging dat externe gebeurtenissen, signalen of opmerkingen specifiek betrekking hebben op de persoon die de waan ervaart.
Inhoudelijke denkstoornis
een stoornis in de inhoud van het denken (wanen)
Beïvloedingswaan
De overtuiging dat externe krachten of personen controle hebben over iemands gedachten, gevoelens of gedragingen.
Grootheidswaan
De overtuiging dat men een buitengewoon belangrijke persoon is, vaak met grotere macht, talenten of prestaties dan in werkelijkheid het geval is.
Paranoïdewaan
Een ongegronde overtuiging van constante dreiging of vervolging door anderen, vaak zonder enige reële basis voor deze overtuiging.
Nihilistischewaan
De overtuiging dat iets van essentieel belang, zoals het eigen bestaan of de wereld, niet langer bestaat of waardeloos is geworden.
Identiteitswaan
De overtuiging dat iemands identiteit is veranderd of dat men een andere persoon of entiteit is geworden.
Armoedewaan
De overtuiging dat men extreem arm is, ondanks tegenstrijdige bewijzen van financiële stabiliteit.
Waan van het somatische typen
De overtuiging dat er ernstige lichamelijke afwijkingen, ziekten of veranderingen in het eigen lichaam plaatsvinden, ondanks het ontbreken van medisch bewijs.
Hallucinaties
Hallucinaties zijn zintuiglijke waarnemingen zonder dat er een prikkel is die aanleiding geeft tot deze waarneming. Ze zijn niet te corrigeren.
Akoestische hallucinatie
Geluiden of stemmen horen die er niet zijn (opdrachten of stemmen)
Erotomanewaan
De overtuiging dat iemand, meestal van hogere status, heimelijk verliefd is op de persoon met de waan, zelfs als er geen bewijs of contact is.
Jaloersheidswaan
De overtuiging dat de partner ontrouw is, vaak zonder enige basis voor deze overtuiging.
Visuele hallucinatie
Dingen zien die er niet zijn
Haptische hallucinatie
Zaken voelen die er niet zijn
Gustatoire hallucinatie
Zaken proeven die er niet zijn.
Olfactoire hallucinatie
Zaken ruiken die er niet zijn
Imperatieve hallucinatie
Stemmen horen die dwingende opdrachten geven
Flexibilitas cerea
(katonische aandoening) Persoon is te boetseren als het ware houdt nieuwe positie aan en blijft flexibel.
Echolalie
(katonische aandoening) Papegaaien, persoon immiteert de spraak van de ander.
Illusies
Zintuigelijke vervalsingen, waarnemingen worden verdraaid
Negativisme
(katonische aandoening) Automatische tegenovergestelde toen van wat wordt gevraagd.
Visuele illusie
Beestjes zien terwijl het pluisjes zijn.Vertekening realiteit
Katolepsie
(katonische aandoening) tijdelijk verlies van controle over aansturing spieren (stil staan bijvoorbeeld)
Akoestische illusie
Verkeerd intreperteren van geluid: Denken bom te horen maar is auto die start.
Doelloos overmatig bewegen
(katonische aandoening) Geen controle over bewegingen
Echopraxie
(katonische aandoening) Persoon immiteert het handelen van de ander.
Ambitendentie
(katonische aandoening) Niet kunnen besluiten om een bepaalde beweging wel of niet te maken.
Ontstaan psychische stoornissen
Is een combinatie van biopsychosociale factoren.
Stupor
(katonische aandoening) Bewegingloos en niet in staat te spreken.
Negatieve symptomen
Ontbreken van gedragingen of belevingen
5 voorbeelden negatieve symptomen
Verlies van initatief, emotionelevervlakking/affectvervlakking, dedachte- en spraakarmoede, anhedonie (verliezen interesse/innerlijke leegte), concentratiegebrek, sociaal terugtrekken
Sociale factoren psychische stoornissen
Lage sociale klassen, migratie, stedelijke omgeving