krediet Flashcards

1
Q

Kredieten op korte termijn

A

Kredieten die vereffend moeten worden tussen 1 maand en 2 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kredietopening

A

Consumentenkrediet waarbij een kredietgever een kredietlijn ter beschikking stelt. De kredietnemer kan vrij opnemen, met verplichtingen zoals een maximumkrediet, maandelijkse betaling en nulstelling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kasfaciliteit (kaskrediet)

A

Kredietlijn gekoppeld aan een zichtrekening om tijdelijke tekorten te dekken. Er geldt een maximumbedrag en de rekening moet minstens 3 maanden positief staan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verkoop op termijn

A

Aankoop van goederen of diensten met uitgestelde betaling zonder kosten, tenzij de maximale termijn wordt overschreden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verkoop op afbetaling

A

Direct beschikken over goederen, maar betaling in vaste schijven. Soms met intrest. Bij niet-tijdige betaling kan de verkoper het goed terugnemen als nog geen 40% is afbetaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Persoonlijke lening

A

Consumptief krediet met een vast aantal aflossingstermijnen en hogere rente. Vaak gebruikt voor reizen of grote aankopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hypothecaire lening

A

Lening voor aankoop of renovatie van onroerend goed, meestal met een looptijd van 30 jaar. Bestaat uit een leencontract en een hypotheekgeving als waarborg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Terugbetalingsplicht

A

De kredietnemer moet de lening en rente terugbetalen binnen de vastgelegde termijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Financiële draagkracht

A

Vermogen om lasten te dragen, rekening houdend met spaargeld en andere financiële verplichtingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Risico’s

A

Onvoorziene omstandigheden zoals werkloosheid, faillissement of gezinsverandering kunnen de terugbetaling bemoeilijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarborgen

A

Zekerheden die een kredietnemer moet bieden, zoals een hypotheek of een borgsteller die de schuld overneemt bij wanbetaling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Borgstelling

A

derden (vaak familie) staan borg als je schuld niet meer kan betalen. Borgakte in voordeel van kredietvertrekker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Pand

A

als waarborg van eigendom niet voldoet kan je iets als pand geven bvb aandelen, effectenportefeuille,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hypothecair mandaat

A

hypothecaire volmacht. Bank kan je woning aanslaan en verkopen wanneer je lening niet meer kan betalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Nalatigheidsintresten

A

Extra kosten bij laattijdige betaling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Zwarte lijst

A

Registratie bij de Nationale Bank na 3 maanden wanbetaling, waardoor nieuwe kredieten moeilijker worden.

17
Q

Schuldinning

A

Mogelijke gevolgen: aanmaningsbrieven, verkoop van het onderpand, borgstelling aanspreken of loonbeslag.

18
Q

Wet op consumentenkrediet

A

Wet die regels oplegt aan kredietverstrekkers om consumenten te beschermen tegen overmatig krediet.

19
Q

Centrale voor Kredieten aan Particulieren (NBB)

A

Houdt zowel negatieve (wanbetalers) als positieve kredietgegevens bij om kredietverstrekkers inzicht te geven in de financiële situatie van kredietnemers.