KOW TT Flashcards

1
Q

kankers uitgaande van verschillende cellen

A
  • Epitheliale weefsels: carcinomen
  • Mesenchymale weefsels: sarcomen
  • Bloed‐ en lymfe‐vormende weefsels: leukemieën en
    lymfomen
  • Melanocytaire cellen: melanomen
  • Gliale cellen: gliomen
  • Kiemcellen: kiemceltumoren (“germinomen”)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

locaties hersen kanker

A

Relatie t.o.v. de schedel:
Intracranieel ‐ extracranieel

Relatie t.o.v. de dura:
Intraduraal ‐ extraduraal

Relatie t.o.v. het hersenweefsel:
Intracerebraal ‐ extracerebraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

meningeomen

A

tumor uit arachnoidal cal cellen

kenmerken: laaggradig. brhsnfrlinh chirurgie/radio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

metastasen in hersenen

A

helft van intracerebrale tumoren. meestal van: long, borst, nier, maag-darm, melanoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

behandeling metastasen afhankelijk van…

A

status primaire tumor, grootte, aantal en locatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

primaire hersentumoren ontstaan uit hersenweefsel van…

A

Gliale cellen, Neuronen, Ependym, Plexus Choroideus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

noem 6 voorbeelden van primaire hersentumoren

A

Craniopharyngeoom, Hypofyse adenoom, Germinoom, Pilocytair astrocytoom, Medulloblastoom, Ependymoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Beschrijf kort zes essentiële kenmerken van een glioom.

A

Diffuse infiltratie

Progressie in histologische maligniteitsgraad parallel aan
toename genetische afwijkingen

Geen metastasering buiten CZS

Verschillen in progressie parallel aan genetische subtype

In 70% van gliomen IDH mutatie

Lineage‐specifieke genetische afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

meest voorkomende gliomen

A

Astrocytomen
Oligodendrogliomen
Glioblastomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat houdt IDH mutatie in?

A

isocitrate gaat in plaats van a-ketoglutarate(2-oxoglutarate)
naar 2-hydroxyglutarate(2HG)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Oligodendrogliomen

A

IDH en Codeletie 1p/19q

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Astrocytomen

A

niet altijd IDH, geen co Deletie: wisselend TP53 EN atrx mutaties (voorkomt DNA reparatie waardoor telomeer fusie ontstaat)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Diffuus infiltrerende gliomen:

A

– groeien zonder scherpe grens, maar infiltreren met individuele cellen
– worden van laag‐gradig geleidelijk hoog‐gradig (WHO graad)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

MGMT

A

MGMT actief? Tumorcellen repareren DNA-schade -> chemotherapie werkt minder goed.
MGMT uitgeschakeld door hypermethylering? Tumorcellen worden gevoeliger -> betere respons op chemotherapie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Typen blaaskanker

A
  • Urotheelcarcinoom (90%)
  • Plaveiselcelcarcinoom
  • Adenocarcinoom
  • Neuro-endocrien / kleincellig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Met welke klacht(en) presenteert iemand zich bij de huisarts bij blaaskanker?

A

mictieklachten
hematurie
pijn in de flank/buik
gewichtsverlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

risicofactoren blaaskanker

A

Roken
blootstelling aan textielindustrie
Urineweginfectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

aanvullend onderzoek blaaskanker

A

cytoscopie
ct scan
labonderzoek (nierfunctie/Hb)
Urinekweek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Behandeling blaaskanker afhankelijk van?

A

type blaaskanker (spierinvasief of niet spierinvasief)
aanwezigheid metastasen
klinische TNM stadiëring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

PROGNOSTISCHE FACTOREN BLAASKANKER

A

Klinisch:
* Focaliteit
* Grootte (>3cm)
* Carcinoma in situ
* T categorie (diepte van invasie, stage)
* Leeftijd

Pathologisch:
* WHO
* Cel differentiatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

behandeling blaaskanker bij risico

A

EERSTE STAP TURB ONGEACHT RISICOPROFIEL

DAN

Laag risico
Behandeling: Eenmalige chemospoeling.

Intermediair risico
Behandeling: Chemospoeling of BCG (1 jaar).

Hoog risico
Behandeling: BCG (1 tot 3 jaar).

Zeer hoog risico
Behandeling: BCG of radicale cystectomie (RC).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Klachten bij behandeling BCG

A
  • Koorts
  • Pijn
  • Rillingen
  • Vermoeidheid
  • Brandend gevoel bij plassen
  • Vaak plassen
23
Q

nadelen bcg

A

one size fits all
wereldwijd tekort
giftig
uitstel juiste behandeling

24
Q

behandeling SIBK (spierinvasief)

A

radicale cytectomie (gouden standaard)
* Verwijderen van blaas en lymfeklieren
* Urinestoma (niet continent)
* Neoblaas (zelfkatheterisatie)

chemoradiatie
radiotherapie

25
Q

Vroege complicaties en late complicaties van radicale cystectomie

A

Vroeg
* Infecties
* Diep veneuze trombose of longembolie
* Ileus
* Urine lekkage
* Lekkage van de darmnaden
* Aspiratie pneumonie
* Overlijden
* 2-3% binnen 30 dagen
* 3-8% binnen 90 dagen

Complicaties op langere termijn (> 3 mnd)
* Nierfunctieverlies
* Stenose van de ureter
* Vit B12 deficiëntie
* Hernia
* Nachtelijke incontinentie
* Vaginale prolaps

26
Q

immunotherapie bij blaaskanker

A

pembrolizumab en avelumab

27
Q

Organ-on-a-chip: Challenges

A
  • Production > material and fabrication method crucially determine surface properties, absorption/adsorption etc.
  • Handling > bubbles can block the perfusion, leakage of the chip when the pressure is too low;
  • The optimal conditions for cells in the model > what medium and what is the optimal flow rate.

Goal OOAC: connecting more chips together to simulate an entire functional body

28
Q

Organ-on-a-Chip vergeleken vs 2D in vitro studies

A

Voordelen:

  • Betere imitatie van menselijke
    fysiologie.
  • Mogelijkheid tot vascularisatie en perfusie.
  • Grotere modelcomplexiteit.
  • Geschikt voor langdurige culturen.
  • Controle over de micro-omgeving.
  • Exclusief gebruik van menselijke cellen.
  • Hoge doorvoer en automatisering mogelijk.
  • Integratie van het menselijke
  • immuunsysteem mogelijk.

Nadelen:

Duurder en technisch complexer dan 2D celkweek.
Vereist gespecialiseerde apparatuur en expertise, wat implementatie moeilijker maakt.

29
Q

In vitro vs in vivo 2 voordelen en 2 nadelen

A

In Vitro (2D Celkweek)
Voordelen:

Lage kosten en eenvoudig op te zetten.
Snelle en eenvoudige experimenten mogelijk.

Nadelen:

Slechte nabootsing van menselijke fysiologie.

Ontbreekt vascularisatie en perfusie, wat de complexiteit beperkt.

In Vivo (Diermodellen)
Voordelen:

Mogelijkheid om systemische effecten in een volledig organisme te bestuderen.

Complexe biologische processen kunnen worden onderzocht.

Nadelen:

Hoge kosten en intensieve middelen nodig.

Fysiologische verschillen tussen dieren en mensen maken resultaten minder relevant.

30
Q

Plaveiselcarcinoom huid

A
  • Plaveiselcelcarcinoom ontstaat uit epitheel (keratinocyt)
  • Soms moeilijk te biopteren (sampling error)
  • Diameter, perineurale groei, tumordiepte bepalen behandeling
31
Q

Melanoom

A
  • Huidkanker met agressiever beloop, ontstaat uit melanocyt
  • Lastiger om te diagnosticeren voor patholoog
  • Prognose en behandeling bepaalt door tumordikte en
    ulceratie
32
Q

functies prostaat

A

vervloeien sperma
prostaat specifiek antigen
zink

33
Q

waar komt de patholoog om de hoek kijken?

A

diagnostisch biopt
radicale prostatectomie
Lymfklier metastasen

34
Q

microscopische kenmerken prostaat kanker

A

1 toename epitheliale buisstructuren
2 basofiel cytoplasma
grote kern
prominente nucleus
3 verlies basale laag

35
Q

welke 3 vragen stel je bij een biopt?

A

lengte per biopt?
op hoeveel biopten is het aanwezig?
gradering?

36
Q

behandelingen bij gradering

A

GS <- 6 active surveillance
GS 7 operatie, Rtx
Gs>- 8 operatie, Rtx, hormonale therapie

37
Q

welke vragen stel je na radicale prostatectomie?

A

Wat is de definitieve Gleason score?
Uitbreiding buiten prostaatkapsel?
Ingroei van vesicula seminalis?
Sneevlak vrij?

38
Q

waarvoor zijn biomarkers handig?

A

Prevention
 Risk assessment (primary prevention)
 Screening (secondary prevention)

Treatment
 Diagnosis
 Disease stratification and prognosis
 Prediction of therapy response
 Monitoring

39
Q

Risicofactoren testiculaire kiemceltumoren

A
  • atrofie van de testikel
  • cryptorchisme (niet‐ingedaalde testikel)
  • verminderde vruchtbaarheid
  • testistumor in de familie
  • testistumor in de voorgeschiedenis (contralateraal)
40
Q

symptomen testiculaire kiemceltumor

A
  • Testis: (irregulaire) vaste nodus of vergroting, meestal pijnloos
  • Rugpijn
  • Vermoeidheid / gewichtsverlies
  • Gynaecomastie
  • Hemoptoë
41
Q

diagnostiek testiculaire kiemceltumor

A
  • Verdenking testistumor = spoedverwijzing van huisarts naar uroloog
  • Work‐up: klinisch onderzoek + echo scrotum
  • Testistumor bevestigd: Lab (tumormarkers: LDH, HCG, AFP) + CT‐Thorax‐Abdomen
  • Bij (potentiële) kinderwens: semencryopreservatie!
  • Radicale orchidectomiebinnen 72 uur
42
Q

behandeling uitgezaaide zaadbalkanker

A

cisplatin-gebaseerde chemotherapie

43
Q

conventioneel vs digitale pathologie

A

Conventioneel:
* Arbeidsintensief / tijdrovend en dus duur
* Fout‐gevoelig: inter‐en intra‐observervariabiliteit
* Beperkte diagnostische accuratesse

Digitaal (AI):
* Geautomatiseerd: tijdswinst, ondersteunende rol voor patholoog
* Gestandaardiseerd: verbeterde diagnostische accuratesse
* Patroonherkenning: identificatie nieuwe prognostische markers

44
Q

AI voor testiculaire kiemceltumore

A
  • Samenstelling tumor (percentage histologische subtypes)
  • Lymphovasculaireinvasie
  • Tumor‐infiltrerende lymphocyten
  • Kwantificering van Ki‐67 en LSD‐1 expressie
45
Q

noem 2 toepassingenwaardoor AI helpt bij diagnose en 2 bij prognose

A

Diagnose (2 toepassingen):
Automatisering en tijdswinst:
AI helpt bij het automatisch analyseren van digitale beelden (zoals HE-coupes), waardoor pathologen sneller diagnoses kunnen stellen.
Verbeterde diagnostische nauwkeurigheid:
AI vermindert fouten door patroonherkenning en standaardisatie, wat leidt tot meer betrouwbare diagnoses.
Prognose (2 toepassingen):
Risicostratificatie en voorspellingen:
AI helpt bij het inschatten van de kans op progressie of metastasen, zoals bij stadium I seminoom.
Identificatie van nieuwe prognostische markers:
Door data-analyse kan AI markers opsporen die de prognose en behandeling beter kunnen voorspellen.

46
Q

mutaties small bile duct iCCA

A

IDH1 en IDH2
FGFR2 fusie
BAP1

47
Q

mutaties large bile duct iCCA, pCCA, dCCA

A

TP53
KRAS
SMAD4
ELF3(dCCA)

48
Q

Small bileductiCCA

A

*Small-sizedtubular/acinaradenoCa
*Nodulargrowth
*No/Minimalmucinproduction

49
Q

GIST

A

meest voorkomende mesenchymale tumor van tractus digestivus

Lijken het meest op de
interstitiele cellen van Cajal.

submucosale localisatie

te herkennen aan morgologie en immuno-profiel

NIET benigne vs maligne MAAR low risk vs high risk

prog factoren: tumor grootte en mitose index

50
Q

immuno-profiel GIST

A

DOG-1
CD 117
CD 34

51
Q

Wat moetje weten voordat je
een tumor van GIST kan behandelen?

A

type, graad, stadium

52
Q

mutaties gist

A

KIT of PDGFRa

53
Q

wat bepaalt therapie respons van GIST

A

de mutaties (personalised medicine)

54
Q

CTCs versus ctDNA

A

CTCs
* Intacte (vitale) tumorcellen
* DNA, RNA en eiwit
* Activiteitsmetingen
* Beperkte gevoeligheid
* detecteerbaar in 65% van mBC
* Lastiger om te verkrijgen
* E.g. enkele cellen per bloedbuis

cf‐DNA
* Celvrij in de circulatie
* Alleen nucleinezuren/histonen
* Grotendeels gefragmenteerd
* Gevoeligheid minder beperkt
* b.v. in 82% van mBC
* Makkelijk te verkrijgen