Klas 3 Hoofdstuk 2 Dui-ne Flashcards
1
Q
Dee schrit
A
De stap
2
Q
Der versuch
A
De poging
3
Q
Sich gewhöhnen an
A
Wennen aan
4
Q
Die muskeln
A
De spieren
5
Q
Fast
A
Bijna
6
Q
Etwas schaffen
A
Voor elkaar krijgen
7
Q
Gelingen
A
Lukken
8
Q
Irgendwann
A
Ooit
9
Q
Passieren
A
Gebeuren
10
Q
Das mitglied
A
Het lid
11
Q
Der grund
A
De reden
12
Q
Zeigen
A
Laten zien
13
Q
Nicht umsonst
A
Niet voor niets
14
Q
Deshalb
A
Daarom
15
Q
Schlechte launen haben
A
In een slechte bui zijn