Kenmerkende aspecten 1 t/m 17 Flashcards
Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen.
Door het ontstaan van de landbouw, hoefden ze niet meer rond te trekken. Er ontstonden hierdoor landbouwsamenlevingen die al snel uitgroeide tot grote dorpen en na een tijd zelfs steden. Deze mensen zochten hun plek om te wonen door te kijken waar goede landbouwgrond was, dit was rond rivieren. Door deze goede landbouwgronden was er een hoge opbrengst. Door deze hoge opbrengst konden ze gaan handelen en zich gaan specialiseren in beroepen. In zo’n dorp leefden dus dan bakkers, smeden, houtbewerkers enzovoort. De bevolking groeide enorm. Door de opbrengsten en de groei van de bevolking veranderde een dorp in een stad. Een keerpunt was hier dat dorpen veranderde in grote steden.
Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen.
In de Nieuwe Steentijd ontstaan de landbouw, dat is akkerbouw en veeteelt. Hiermee begint ook de agrarische maatschappij met als voornaamste bestaansmiddel de landbouw. Door de landbouw hebben mensen een vaste woonplaats gekregen, stenen werktuigen zijn nu mooi gepolijst, mensen gingen zich specialiseren en er ontstaat sociale gelaagdheid. In het Midden-Oosten tussen de rivieren Eufraat en Tigris in Mesopotamië komen er ook op den duur politiek ene godsdienstige leiders, waardoor het spijkerschrift ontstond. Het was ontstaan, omdat de bestuurders de landbouwvoorraden wilden bijhouden. Een belangrijk keerpunt uit deze tijd is dat door de landbouw, er grotere samenlevingen ontstonden die niet als nomaden leefden.
De levenswijze van jagers- verzamelaars.
Als je de hele geschiedenis samenvat dan hebben mensen het langst geleefd als nomaden. Zij voorzagen in hun levensonderhoud door te jagen en het verzamelen van noten, bessen, wortels etc. In deze tijd hadden mannen en vrouwen strikt gescheiden rollen. De vrouwen verzamelden voedsel en de mannen joegen. Hoewel mannen en vrouwen gescheiden rollen hadden waren ze wel gelijk. Bovendien bestond er geen maatschappelijke gelaagdheid. Onze kennis over deze jagers en verzamelaars is gebaseerd op ongeschreven bronnen (voornamelijk archeologisch onderzoek). Dit komt omdat de mensen nog niet konden schrijven in de prehistorie. Door de uitvinding van het vuur konden de eerste mensen in kleine groepen gaan leven en hun levensstandaard verbeteren. Ötzi is een voorbeeld van een jager en verzamelaar die de wetenschap kent.
De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat.
Het begon toen er in Griekenland stadstaten, ook wel poleis, opkomen als Athene en Sparta. In deze poleis werd er veel nagedacht over de politiek. Er ontstaan heir dan ook vele verschillende meningen en regeringsvormen. Ook trekt dit de aandacht van de filosofen. Filosofen zijn mensen die zich bezighouden met het streven naar kennis en waarheid. Het woord filosoof betekent dan ook letterlijk vriend van de waarheid. Filosofen denken dus ook goed na over hoe ze dingen willen doen en regelen. Dit heeft veel invloed op het burgerschap en politiek van de Griekse stadstaat. Het keerpunt is dan ook toen er stadstaten ontstonden. Er waren in de Oudheid drie belangrijke filosofen: Socrates, Plato en Aristoteles.
De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur.
Met vormentaal wordt bedoeld de fysieke kenmerken van een gebouw. In de Grieks-Romeinse cultuur spelen de zuilen een grote rol voor de klassieke vormentaal. De drie soorten zuilen zijn dorisch, ionisch en korinthisch. Het dorische zuil herken je aan het meest simpele zuil. Je ziet weinig versieringen. Het ionische zuil herken je aan de ‘kussens’ aan de zuil. Dit zuil is al een stuk minder saai. Het korinthische zuil is het meest aangekleed. Het heeft veel graveringen en uitgebreide versieringen. Wat dus echt bij dit kenmerkend aspect past zijn de zuilen, maar ook het fronton. Dat is een driehoek boven een tempel.
Tijd van de jagers en de boeren
prehistorie, voor 3000 v.CHR
De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde.
De Romeinen veroveren Griekenland. De cultuur verspreide hierdoor door heel Europa.
De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa.
In 50 voor Christus verovert Julius Caesar Gallië. Dat is nu Frankrijk. In deze tijd ging ook Nederland uit de prehistorie, doordat er schrift kwam.
Het Romeinse Rijk was een groot rijk met ook een deel in Nederland. In het Zuiden heersten de Romeinen en in het Noorden de Germanen. Dat was Frankrijk, Nederland en Duitsland. De grenzen werden limes genoemd wat Latijns is voor grens. Ze vonden hun limes zo belangrijk dat ze werden beschermd door legerkampen. Ook werden er door het Romeinse rijk lange militaire wegen aangelegd. Die waren nuttig voor het snel kunnen verplaatsen, maar ook voor de handel. Langs deze wegen stonden ook nog vele mijlpalen. Die gaven de afstand aan en ze werden gebruikt voor propaganda.
Handel was een goede manier om de harmonie tussen de Romeinen en de oorspronkelijke bewoners te behouden. Dit leidde ook tot de Romanisatie van andere bevolken. Dat houdt in dat andere mensen dan Romeinen, steeds meer gewoontes van de Romeinen overnemen.
De ontwikkelingen van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten.
Het Christendom begon toen Christus werd geboren tijdens de Romeinse tijd in Palestina. Eerst was het Jodendom het enige geloof, maar het splitste in het Christendom en het Jodendom. Het verschil was dat de christenen in Jezus geloofde en dat er maar een God was. De joden vereerde juist de keizer als god en daar waren de christenen het niet mee eens. De christenen hadden dus een monotheïstische godsdienst en de joden een polytheïsme godsdienst. Wat wel bijzonder was is dat er in 312 na Christus een christelijke keizer kwam. Dit was Constantijn de Grote. Het keerpunt was toen christus werd geboren, want toen veranderde dus het Jodendom. Dit was het begin van het christendom.
De verspreiding van het christendom in geheel Europa.
De monniken gingen op reis om het christendom te verspreiden. Ze gingen mensen kerstenen. Bijvoorbeeld Bonifatius, hij was een monnik wie mensen ging overtuigen om christelijk te worden. Alle landen die toen zijn gekerstend, zijn nu voor een groot deel nog christelijk. Het kerstenen werkte dus echt heel erg goed. Monniken konden namelijk dus ook lezen en schrijven. Dat komt doordat ze de bijbel heel veel moesten overschrijven en ze moesten de bijbel natuurlijk dus ook lezen. Hierdoor hadden ze dus al voorsprong.
Het ontstaan en de verspreiding van de Islam.
In 622 begon de islam. Mohammed werd gestrekt met de Koran als heilig boek. De moslims liepen heel erg voor op de christenen, want de islam was wel voor verbetering. In de bijbel werd er namelijk veel verboden, maar in de Koran stond juist dat verbetering wel goed was. Hierdoor was de wetenschappelijke ontwikkeling uit de Romeinse tijd voorgezet in tegenstelling tot het christendom. Het keerpunt van de slag bij Poitiers in 732. De Franken hadden toen de moslims verslagen en de opmars werd gestopt. Hierdoor kon de islam niet meer mensen overtuigen tot het islamisme geloof.
Tijd van Grieken en Romeinen
3000 v.chr-500 n.chr, Romeinse tijd
Tijd van RIdders en Monniken
500 tot 1000, Vroege middeleeuwen
Tijd van Steden en Staten
1000 tot 1500, Late Middeleeuwen
De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid.
In het hofstelsel draait het om de economie. Wat het hofstelsel inhoud is: een heer biedt veiligheid en land aan ene horige boer, wie dan herendiensten en een deel van de opbrengst teruggeeft aan de heer. Dit kon zo bestaan, doordat door de val van het Romeinse Rijk mensen bescherming nodig hadden. Het was namelijk onveilig geworden. Mensen leefden weer meer op het platteland en waren zelfvoorzienend. Dit kwam natuurlijk door het hofstelsel en de horigheid van de boeren. Mensen woonden nog maar amper in steden en deze verdwenen dus ook. De agrarisch-urbane cultuur was dus vervangen door een zelfvoorzienende agrarische cultuur. Het keerpunt was de val van het Romeinse Rijk, omdat daardoor mensen behoefte aan bescherming hadden en het hofstelsel dus kon bestaan.