Kapitel 4 woordenschat 10 Flashcards
1
Q
beantwoorden aan
A
entsprechen
2
Q
behouden
A
erhalten
3
Q
klinken
A
klingen
4
Q
navragen
A
nachfragen
5
Q
gebeuren
A
geschehen
6
Q
versieren
A
schmücken
7
Q
verdwijnen
A
verschwinden
8
Q
buitengewoon
A
außergewöhnlich
9
Q
in de war zijn
A
durcheinander sein
10
Q
trendy zijn
A
im Trend sein/liegen
11
Q
A