kapitel 2 Flashcards
bekommen
krijgen
brauchen
nodig hebben
heute
vandaag
keine anhung
geen idee
nur
maar
reicht
genoeg zijn
die Schulsagen
de schoolspullen
sogar
zelfs
das taschengeld
het zakgeld
die woche
de week
das Angebot
de aanbieding
fast
bijna
gefallen
bevallen
das Geschäft
de winkel
Der laden
de winkel
die Lieblingsfarbe
de lievelingskleur
der Rabatt
de korting
sofort
meteen/direct
teuer
duur
wählen
kiezen
rood
rot
blauw
blau
wit
weiB
zwart
scwarz
de broek
die Hose/Hosen
de jas
die Jacke/Jacken
de trui
Der Pullover/die Pullover
de jurk
das Kleid/die Kleider
de rok
der Rock/die Röcke
het overhemd
das Hemd/die Hemden
de schoen
der Schuh/ die Schuhe
de bloes
die bluse/ die blusen
ausgeben für
uitgeven aan
auBerdem
bovendien
bisher
tot nu toe
denn
want
deswegen
daarom
die Klamotten
de kleren
manchmal
soms
die Markenkleidung
de merkkleding
nennen
noemen
trotzdem
toch
bunt
bont
erzählen
vertellen
jeden monat
elke maand
das Konto
de bankrekening
meistens
meestal
toll
super
übrigens
trouwens/overigens
umtauschen
ruilen
unbedingt
zeker/echt
die zeitschrift
het tijdschrift
maandag
der Montag
dinsdag
der Dienstag
woensdag
der Mittwoch
donderdag
der Donnerstag
vrijdag
der Freitag
zaterdag
der Samstag
zondag
der Sonntag
het weekend
das Wochende
zaterdagavond
der Samstagabend
zondagochtend
der sonntagmorgen