Kapitel 1 Redemittel Flashcards
Wir sind seit drei Jahren zusammen.
We zijn sinds 3 jaar samen.
Wo habt ihr euch kennen gelernt?
Waar hebben jullie elkaar leren kennen?
In der Disko.
In de disco.
Seit wann lebt ihr zusammen?
Sinds wanneer wonen jullie samen?
Ich lebe seit zwei Monaten mit meinem Freund zusammen.
Ik woon sinds 2 maanden samen met mijn vriend
Sind Sie verheiratet?
Bent u getrouwd?
Nein, wir haben uns gerade getrennt
Nee, we zijn net gescheiden
Wann hat er geheiratet?
wanneer is hij getrouwd?
Er hat seine Frau gerade vor zehn Tagen geheiratet.
Hij is net voor tien dagen getrouwd met zijn vrouw
Darf ich seine Ehefrau duzen?
Mag ik zijn vrouw met “jij” aanspreken?
Nein, fremde Erwachsene siezt man.
Nee, vreemde volwassenen spreekt men met “u” aan
Wie seht dein Freund aus?
Hoe ziet je vriend eruit?
Er ist schlank und dunkel, ein asiatischer Typ
Hij is slank en donker, een Aziatisch type.
Was ist er von Beruf?
Wat is hij van beroep?
Er ist Anwalt
Hij is advocaat
Ist dein Onkel sportlich?
Is jouw oom sportief?
Er sit fleisig und aktiv, aber nicht sportlich.
Hij is ijverig en actief, maar niet sportief.
Warum ist deine Tante so nervös und ernst?
Waarom is je Tante zo nerveus en ernstig