Grammatik Präositionen Flashcards

1
Q

Vaste voorzetsels derde naamval

A

Aus, bei, mit, nach, seit, von, zu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vaste voorzetsels 4e naamval

A

Durch, für, gegen, ohne, um, bis, entlang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Keuze voorzetsels

A

An, auf, hinter, neben, unter, über, vor, zwischen, in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer gebruik je de derde naamval?

A

Als je antwoord kunt geven op de vraag waar? of wanneer?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanner gebruik je de vierde naamval?

A

Als je antwoord kunt geven op de vraag waarheen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke naamval krijg je als je op geen van beide vragen antwoord kan geven?

A

3e: an, hinter, neben, unter, vor, zwischen, in
4e: auf, über

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly