Kapitel 1-1 story Flashcards
1
Q
sorry, pardon
A
Entschuldigung
2
Q
Wat is er aan de hand?
A
Was ist los?
3
Q
doen
A
machen
4
Q
Wie bent u?
A
Wer sind Sie?
5
Q
van de televisie
A
vom Fernsehen
6
Q
komen
A
kommen
7
Q
wonen
A
wohnen
8
Q
natuurlijk
A
natürlich
9
Q
goed, juist
A
richtig
10
Q
het adres
A
die Adresse
11
Q
nu
A
jetzt
12
Q
begrijpen
A
verstehen
13
Q
ik zal
A
ich werde
14
Q
naar boven brengen
A
hinaufbringen
15
Q
op de eerste verdieping
A
im ersten stock
16
Q
aardig van u
A
nett von ihnen
17
Q
maar
A
aber
18
Q
wel
A
schon
19
Q
alleen
A
alleine
20
Q
Dank u wel.
A
Vielen Dank.
21
Q
jullie
A
ihr
22
Q
ook
A
auch
23
Q
dat kan toch niet
A
das gibt es doch nicht
24
Q
niemand
A
niemand
25
Q
bijna
A
fast
26
Q
ik weet het
A
ich weiß
27
Q
wegrijden
A
wegfahren
28
Q
de taxi
A
das Taxi
29
Q
de conciërge
A
der Hausmeister
30
Q
de cameraman
A
der Kameramann
31
Q
de presentator
A
der Moderator
