Kapital 5 - Lektion 2 - Wortschatz + Extra Flashcards
1
Q
aanraden
A
empfehlen
2
Q
bevallen
A
gefallen
3
Q
smaken
A
schmecken
4
Q
ontbijt
A
das Frühstück
5
Q
het blik
A
die Dose / die Dosen
6
Q
de fles
A
die Flasche / die Flaschen
7
Q
het gerecht
A
das Gericht / die Gerichte
8
Q
de kok
A
der Koch / die Köche
9
Q
het kookboek
A
das Kochbuch / die Kochbücher
10
Q
de mand
A
der Korb / die Körbe
11
Q
het middagmaal
A
das Mittagessen / die Mittagessen
12
Q
het nagerecht
A
die Nachspeise / die Nachspeisen
13
Q
frietjes
A
- / die pommes
14
Q
het recept
A
das Rezept / die Rezepte
15
Q
de saus
A
die SoSSe / die SoSSen
16
Q
de stoffen zak
A
die Stofftüte / die Stofftüten
17
Q
de weekmarkt
A
der Wochenmarkt / die Wochenmärkte
18
Q
uittesten
A
ausprobieren
19
Q
nodig hebben
A
brauchen
20
Q
inkopen doen
A
einkaufen
21
Q
oogsten
A
ernten
22
Q
waarderen
A
schätzen
23
Q
bereiden
A
zubereiten
24
Q
de vis
A
der Fisch / die Fische
25
Q
de aardappel
A
die Kartoffel / die Kartoffeln
26
Q
de pasta
A
die Nudel / die Nudeln
