kapital 4 woorden 2e klas Flashcards
1
Q
de aap
A
der Affe
2
Q
de apen
A
die Affen
3
Q
de hamster
A
der Hamster- die Hamster
4
Q
de hond
A
der Hund- die Hunde
5
Q
de olifant
A
der Elefant-die Elefanten
6
Q
de sla
A
der Salat
7
Q
de tand
A
der Zahn- die Zähne
8
Q
de vis
A
der Fisch-die Fische
9
Q
de vlek
A
der Fleck-die Flecken
10
Q
de vogel
A
der Vogel-die Vögel
11
Q
de wolf
A
der Wolf-die Wölfe
12
Q
de kat
A
die Katze- die Katzen
13
Q
de koe
A
die Kuh- die Kühe
14
Q
de muis
A
die Maus-die Mäuse
15
Q
de schildpad
A
die Schilkröte- die Schildkröten
16
Q
de slang
A
die Schlange- die Schlangen
17
Q
de spin
A
die Spinne- die Spinnen
18
Q
de wortel
A
die karotte- die Karotten
19
Q
de cavia
A
das Meerschweinchen- die Meerschweinchen
20
Q
het dier
A
das Tier- die Tiere
21
Q
het fruit
A
das Obst
22
Q
het gras
A
das Gras
23
Q
de groente
A
das Gemüse
24
Q
het hooi
A
das Heu
25
het huisdier
das Haustier- die Haustiere
26
de kangoeroe
das Känguru- die Kängurus
27
de kip
das Huhn- die Hühner
28
het konijn
das Kaninchen- die Kaninchen
29
het lievelingsdier
das Lieblingstier- die Lieblingstiere
30
het paard
das Pferd- die Pferde
31
de poot
das das Bein- die Beine
32
het schaap
das Schaf- die Schafe
33
de vacht
das Fell
34
het varken
das Schwein- die Schweine
35
het vlees
das Fleisch
36
Aanraken
anfassen
37
aaien
streichen
38
beschrijven
beschreiben- beschrieben
39
eten (bij dieren)
fressen- gefressen
40
lopen
laufen- gelaufen
41
horen
hören
42
spelen
spielen
43
springen
springen- gesprungen
44
vliegen
fliegen- geflogen
45
wensen
wünschen
46
zorgen voor
versorgen
47
zwemmen
schwimmen- geschwommen
48
bruin
braun
49
dik
dick
50
dun
dünn
51
kort
kurz
52
lang
lang
53
lief
lieb
54
ondeugend
frech
55
schattig
süß
56
scherp
scharf
57
schuw
scheu
58
speels
verspielt
59
wit
weiß
60
zacht
schwarz
61
maar
aber
62
of
oder
63
vaak
oft
64
bezoeken
besuchen
65
doen, maken
machen
66
erg houden van
lieben
67
gaan
gehen- gegangen
68
hebben
haben-gehabt
69
heten
heißen- geheißen
70
komen
kommen- gekommen
71
schrijven
schreiben- geschrieben
72
vinden
finden-gefunden
73
zijn
sein- gewesen
74
großgezogen
opgevoed
75
führend
leidend
76
der Überfriff
de aanval
77
sich verhalten
zich gedragen
78
immer
altijd
79
wichtig
belangrijk
80
die Aufmerksamkeit
de aandacht
81
reiten
paardrijden
82
sich etwas trauen
iets durven
83
die Geschichte
het verhaal
84
brauchen
nodig hebben
85
außerdem
bovendien
86
plötzlich
plotseling
87
zwischen
tussen
88
begeistert
enthousiast
89
sofort
meteen, onmiddelijk
90
sogar
zelfs
