Duits 3e klas sprachmittel Kapitel 1

Question 1

Wat voor weer wordt het?

Answer 1

Wie wird das Wetter?

Question 2

morgen is/ wordt het 20 graden

Answer 2

Morgen sind/ werden es 20 Grad

Question 3

morgen gaat het hard regenen

Answer 3

Morgen wird es stark regnen.

Question 4

morgen wordt het heel bewolkt

Answer 4

Morgen wird es stark bewölkt

Question 5

het sneeuwt morgen

Answer 5

Es schneit Morgen

Question 6

het gaat vast regenen

Answer 6

Es regnet bestimmt gleich

Question 7

het wordt kouder dan gister

Answer 7

Es wird kälter als gestern

Question 8

het wordt warmer dan vorige week

Answer 8

Es wird wärmer als vorige Woche

Question 9

Dan is het weer in Spanje warm, maar hier is het koud.

Answer 9

Dann ist das Wetter in Spanien warm, aber ist das Wetter hier kalt

Question 10

In spanje is het weer vandaag echt geweldig

Answer 10

In Spanien is das Wetter heute echt super!

Question 11

Hoe is de omgeving daar?

Answer 11

Wie ist die Gegend dahr?

Question 12

In Oostenrijk is het heuveleachtig

Answer 12

In Österreich ist es hügelig.

Question 13

Bij Frankfurt is het landschap mooi.

Answer 13

Bei Frankfurt ist die Landschaft schön

Question 14

In Oostenrijk zijn er veel rivieren en meren

Answer 14

In Österreich gibt es viel Flüsse und Seen.

Question 15

Op het strand is het net zo mooi als hier

Answer 15

Am Strand ist es eben so schön wie hier.

Question 16

Daar is het niet zo warm als bij ons

Answer 16

Dahr ist es nicht so warm wie bei uns