kapital 2 gramatica Flashcards
1
Q
mogen ik vorm
A
ich darf
2
Q
mogen jij vorm
A
du darfst
3
Q
mogen hij, zij, het.
A
er, sie, es darf
4
Q
mogen wij vorm
A
wir dürfen
5
Q
mogen jullie vorm
A
ihr dürft
6
Q
mogen zij, u vorm
A
sie, Sie dürfen
7
Q
kunnen ik vorm
A
Ich kann
8
Q
kunnen jij vorm
A
Du kannst
9
Q
kunnen hij, zij, het.
A
er, sie, es kann
10
Q
kunnen wij vorm
A
Wir können
11
Q
kunnen jullie vorm
A
Ihr könnt
12
Q
kunnen zij, u vorm
A
sie, Sie können
13
Q
houden van ik vorm
A
Ich mag
14
Q
houden van jij vorm
A
Du magst
15
Q
houden van hij, zij, het
A
Er, Sie, Es mag
16
Q
houden van wij vorm
A
wir mögen