Kap.2 Redemittel M Flashcards

0
Q

Naar Oostenrijk

A

In Österreich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

waar gaat u het liefst op vakantie

A

Wo machen sie am liebsten Urlaub

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe lang heeft u vakantie?

A

Wie lange haben sie Ferien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ik heb drie weken vakantie

A

Ich habe drei Wochen Ferien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waar bent u in geïnteresseerd

A

Wofür interessieren sie sich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ich ben vooral geïnteresseerd in cultuur

A

Ich interessiere mich vor allem für Kultur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat doet u vanavond

A

Was machen sie heute Abend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ik ga naar het theater

A

ich gehe ins theater

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

heeft u al gereserveerd

A

Haben sie schon reserviert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ja de entreekaartjesheb ik al besteld

A

ja die Eintrittskarte habe ich schon bestellt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat doet u als u thuis bent

A

Was machen Sie wenn Sie zu Hause sind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ik lees meestal de krant

A

Ich lese meistens die zeitung

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

viert u ook graag een feestje

A

Feiern sie auch gerne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Nee ik luister liever alleen naar muziek

A

Nein ich höre lieber allein musik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wanneer heeft hij vakantie?

A

wann hat er Ferien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

volgende week

A

Nâchste Woche

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat doet hij dan

A

Was macht er dann

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

hij zal vaak gaan zwemmen

A

Er wird oft scwimmen gehen

18
Q

wat doet hij het liefst in het weekend

A

was tut er am liebsten am Wochenende

19
Q

dan speelt hij het liefst voetbal

A

da spielt er am liebsten FuSSball

20
Q

heeft hij al een kaartje

A

hat er schon ein Ticket

21
Q

nee hij heeft nog geen kaarrtje

A

nein er hat noch kein Ticket

22
Q

is deze plaats vrij

A

ist der Platz frei

23
Q

ja gaat u maar zitten

A

ja bitte

24
Q

pardon waar is de wC

A

Wo is das WC bitte

25
Q

dar achter

A

da hinten

26
Q

bespeelt ze ook een instrument?

A

ja sie spielt geige

27
Q

zingt ze ook

A

singt sie auch

28
Q

ja und gar nicht slecht

A

ja en helamaal niet slecht

29
Q

waarom pauzeren

A

warum macht ihr eine pause

30
Q

we hebben genoeg gelopen

A

wir sind genug gelaufen

31
Q

hebben jullie veel gefietst

A

seid ihr viel rad gefahren

32
Q

nee fietsen is geen hobby van ons

A

nein Rad fahren ist kein hobby von uns

33
Q

wat doen jullie dan graag

A

wir gehen lieber spazieren

34
Q

doen jullie ook een sport

A

macht ihr auch sport

35
Q

ja we spelen beide voetbal

A

ja wir spielen beide FuSSball

36
Q

hebben jullie gewonnen

A

Habt ihr gewonnen

37
Q

ja twee tegen een

A

ja zwei zu eins

38
Q

zijn jullie vaak in het zwembad

A

seid ihr oft im Schwimmbad

39
Q

ja wij zwemmen graag

A

ja wir baden gern

40
Q

hebben jullie een vrijetijdstip voor ons

A

habt ihr einen Freizeitstipp fur uns

41
Q

in het weekend draait er een grappige film

A

am wochenende gibt es einen lustigen film

42
Q

wat kunnen we nog meer gaan doen

A

was können wir noch mehr machen

43
Q

er is ook nog een interessante voetbalwedstrijd

A

es gibt auch ein interessantes FuSSballspiel