kap XXVII Flashcards
quiscere
rusten
denique
tenslotte
desinere
stoppen
amoenus
liefelijk
ager
akker
cingere
omringen
frumentum
graan
crescere
groeien
arare
ploegen
serere
zaaien
agricola
boer
negotium
werk
colere
bebouwen
instrumentum
instrument
arator
ploeger
agere
doen
prae
voor
semen
zaad
spargere
zaaien
maturus
rijp
uti
gebruiken
regio
regio
rudis
ruw
-ve
of
fruges
vruchten
fertilis
vruchtbaar
loca
plaatsen, streken
pascere
hoeden
pasci
grazen
pecus
vee
lana
wol
copia
overvloed
in-vehere
invoeren
solum
aarde
parum
te weinig
uva
druif
vinum
wijn
praedium
landgoed
circa
rond(om)
ne…quidem
zelfs niet
laborare
werken
ex-istimare
menen
labor
werk
censere
schatten
rus
platteland
otium
rust
urbanus
stads, beschaafd
colonus
boer
pro
voor
qui-dam
een zekere
ut + coniuctivus
opdat, zodat, dat, om te
poscere
eisen
patiens
geduldig
patientia
geduld
orare
bidden
rapere
grijpen
cura
zorg
rusticus
simpel, van het land
neglegere
verwaarlozen
quid-quam
iets
preces
smeekbeden
prod-esse
nuttig zijn voor
calor
warmte
frigus
kou
nocere
schaden
siccus
droog
quidem
inderdaad
grex
kudde
ne
(op)dat niet
ne-ve
of niet, en niet, noch
neglegens
nalatig
nequam
waardeloos
im-maturus
onrijp
pro-hibere
weghouden
quam +superlativus
zo … mogelijk
in-humanus
onmenselijk