K2 - Hoe veranderen techniek en wetenschap ons mensbeeld? Flashcards

1
Q

Orienterende metafoor (Lakoff & Johnson)

A

Boven = goed/ beter, want in de natuur zien we dat dominantie, wakker zijn etc. allemaal te maken heeft met bovenop zijn/ rechtop staan.
Onder = slechter/ inactief, want als je verliest in een gevecht ben je onderaan, als je moe/ ziek bent lig je, etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ontologische metafoor (Lakoff & Johnson)

A

Het gebruiken van fysieke objecten om mentale begrippen zoals gemoettoestanden en denkactiviteiten uit te drukken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Historische contingentie (Vroon & Draaisma)

A

Technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen gebruiken om te beschrijven wat er in onze geest omgaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe beïnvloeden metaforen hoe we onszelf als mens ervaren?

A

Metaforen maakt hoe we dingen verwoorden/conceptualiseren en onze ervaring dus beschrijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De dubbele manier hoe technologie helpt onszelf te begrijpen

A

We kunnen met technologie vergelijkingen maken (bijvoorbeeld ‘mens is een computer’) maar ook met techonlogie onszelf onderzoeken (denk aan computers bij gebruik van neurologisch onderzoek).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Functionalisme

A

De aard van iets kan beoordeelt worden door hun functie (aard = functie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Cognitivisme

A

Het cognitivisme gaat over de verwerking van de waarnemingen en kennis in een mens zijn gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Functionalistisch mensbeeld

A

De mens bekeken vanuit functie: een denkend wezen, dat informatie verwerkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Computer metafoor

A

Het brein is net een computer omdat het op een vergelijkbare manier informatie verwerkt en opslaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Mentale representatie

A

Iets wordt ‘gezien’ en daar wordt in de geest een ‘afbeelding’ van gemaakt. Computers kunnen ook afbeeldingen coderen, maar een afbeelding is niet hetzelfde als het ding zelf. Je hebt geen (echte) pijp in je hoofd, als je er een ziet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kunstmatige intelligentie

A

Door-mens-gemaakte computer die menselijk intelligentie nabootst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Symboolmanipulatie

A

Denken is het samenvoegen van symbolen die iets representeren/het vormen van nieuwe symboolreeksen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Connectionisme

A

Een benadering binnen terreinen als kunstmatige intelligentie, cognitieve psychologie/cognitieve science en neurowetenschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Productsimulatie

A

De imitatie van het uiteindelijke resultaat van het denken, (de uitkomst).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Processimulatie

A

De imitatie van de menselijke manier van denken of van de processen in het brein.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Neuraal netwerk

A

Neuronen connecties die zichzelf leren om patronen te herkennen aan de hand van steeds nieuwe input.

17
Q

‘Mensen zijn hun brein’ (Swaab)

A

Betekent dat onze gedachten, emoties, gedragingen en zelfs onze identiteit volledig worden bepaald door de werking van ons brein.

18
Q

‘Computers simuleren menselijk denkvermogen’

A

Mensen kunnen door middel van computers hun eigen denkvermogen versterken, denk bijvoorbeeld aan rekenmachines.

19
Q

De drie problemen van ervaring vertalen naar logische regels (Dreyfus)

A
  1. Hoe kunnen we deze alledaagse kennis zo rangschikken dat je eruit kunt afleiden welk gedrag eruit volgt?
  2. Hoe kunnen we vaardigheden weten/hoe) vertalen naar kennis (weten dat)?
  3. Hoe kunnen we bepalen welke kennis in een specifieke situatie relevant is?
20
Q

De drie functies van waarneming (Dreyfus)

A
  1. We hebben bepaalde verwachtingen over onze waarneming, gebaseerd op eerdere ervaringen.
  2. Deze verwachtingen richten onze aandacht en geven betekenis aan details die we verzamelden in de waarneming; andersom stellen we onze verwachting bij wanneer waarnemingen daarvan afwijken.
  3. Verwachtingen brengen we over op andere zintuigen; wanneer we een object zien dat is gemaakt van zacht materiaal, verwachten we daarbij een bepaalde tastervaring.
21
Q

Antwoord van connectionisten op Dreyfus

A

Artificiële neurale netwerken kunnen middels hun zelfstandige patroonherkenning wél menselijk denken simuleren.

22
Q

Input en output

A

In de filosofie is input wat een systeem ontvangt (zoals prikkels of informatie) en output wat het produceert (zoals acties of reacties). Het beschrijft hoe waarneming leidt tot gedrag.

23
Q

Extended (Clark & Chalmers)

A

Denken breidt zich uit in de omgeving. We ‘denken’ niet alleen met onze hersenen, maar met ons hele lichaam en met de materiële hulpmiddelen die we daarbije gebruiken.

24
Q

Embodied

A

Kennis zit niet alleen in ons brein, maar wordt ook beïnvloed door ons fysieke lichaam en interacties met omgeving.

25
Q
A
26
Q

Embedded

A

Ons denken is ook ingebed de natuurlijke en sociale omgeving, je brein verwerkt de omgeving en gebruikt die prikkels om je ervaring vorm te geven.

27
Q

Cognitieve extensies

A

Dingen buiten ons waar ons denken naartoe is uitgebreid.

28
Q

Enactive (Noë)

A

Ons denkvermogen en bewuste ervaring bestaan uit een belichaamde interactie met en in een omgeving (in de uitvoering zit de ervaring).

29
Q

Sensomotorisch lichaam

A

Het verwijst naar hoe onze zintuigen (zoals zien of horen) en motorische vaardigheden (bewegen) samenwerken.

30
Q

Kritiek van 4E op functionalistisch cognitivisten

A

Denken is niet alleen informatieverwerking (wat in het hoofd gebeurt) ‘in het hoofd’, maar het is ook met een lichaam in de omgeving.