Journal club Flashcards

1
Q

Observationeel onderzoek

A

Bij observationeel onderzoek wil de onderzoeker de bestaande situatie niet veranderen, maar enkel beschrijven en vastleggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Interventie onderzoek

A

Bij interventieonderzoek wijzigt de onderzoeker opzettelijk condities, om zo tot uitspraken te komen over de gevolgen van de interventie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Randomized controlled trial

A

Een gerandomiseerd onderzoek met controlegroep (randomized controlled trial, RCT) is een gecontroleerd experiment waarbijproefpersonen aselect over minstens twee groepen worden verspreid om externe variabelen evenredig te verdelen en systematische verschillen tegen te gaan(randomisatie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Crossover studie

A

In een ‘crossover studie’ worden de proefpersonen verdeeld in twee groepen. De eerste groep krijgt eerst behandeling A en vervolgens behandeling B. Terwijl de tweede groep in omgekeerde volgorde een behandeling of middel krijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Cross-sectionele studies

A

Bijcross-sectioneel onderzoekverzamel je data van veel individuen op één moment in de tijd. Je observeertvariabelenzonder ze te beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Non-inferiority trial

A

Je kijkt of de nieuwe behandeling non-inferieur is aan de oude

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Pragmatische studie

A

Een pragmatische studie, ook wel bekend als een real-world studie of een praktijkgerichte studie, is een onderzoek dat zich richt op het evalueren van interventies of behandelingen in een alledaagse, realistische klinische praktijkomgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Betrouwbaarheidsinterval

A

Het betrouwbaarheidsintervalgeeft het gebied van waarden aan, waarbinnen de werkelijke waarde in de populatie met een zekere graad van waarschijnlijkheid ligt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Interquartile range

A

De interkwartielafstand (interquartile range) iseen descriptieve statistiek die informatie geeft over de spreiding van de middelste helft van een verdeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Percentielen

A

Een percentielscore is een bij een toetsscore behorend getal dat aangeeft hoeveel procent van de kandidaten de genoemde toetsscore of een lagere heeft behaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat heeft de steekproefgrootte voor invloed op de resultaten

A

De steekproefgrootte is van belang als je een statistisch verschil wil aantonen.Bij een te kleine steekproef zijn er geen verschillen te vinden, bij een te grote is alles statistisch significant verschillend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Betrouwbaarheidsniveaus

A

Hetbetrouwbaarheidsniveau(confidence level) is het percentage van de keren dat je verwacht in de buurt van dezelfde schatting te komen als je je experiment nog een keer uitvoert of opnieuw op dezelfde manier een steekproef uit de populatie haalt. (meestal 95%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Regressie analyse

A

Regressieanalyse wordt gebruikt om het effect te bepalen van een (of meerdere) verklarende variabele(n), zoals lengte of leeftijd, op een afhankelijke variabele zoals gewicht.

Je kunt regressieanalyse gebruiken om:

  1. Samenhang tussen twee variabelen te bepalen(leeftijd en waarde van een auto)
  2. Verandering van de afhankelijke variabele te voorspellen(waarde van een auto naarmate deze ouder wordt)
  3. Toekomstige waarde te voorspellen(waarde van een zes jaar oude auto)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Survival analyse

A

Survival analyse wordt gebruikt voor data die informatie geeft over de tijd tot het optreden van een bepaald event. Met tijd wordt in deze bedoeld het aantal jaren, maanden of weken vanaf de start van de follow-up van een patiënt tot aan het optreden van een event.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Correctie voor multiple testing & Bonferroni correctie

A

De ‘Bonferroni correctie’stelt dat de α (en dus ook de p-waarde, die als statistisch significant wordt beschouwd) moet worden gedeeld door het aantal vergelijkingen waarvoor men toetst. Dus wanneer 2 uitkomsten worden getoetst, is de significantiegrens 0,05/2 = 0,025.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Odds ratio berekening

A

(AD)/(BC)

17
Q

Wat is een odds ratio?

A

The OR represents the odds that an outcome will occur given a particular exposure, compared to the odds of the outcome occurring in the absence of that exposure.

18
Q

Hazard ratio

A

Een maat voor hoe vaak een bepaalde gebeurtenis in de ene groep voorkomt in vergelijking met hoe vaak het in een andere groep gebeurt, in de loop van de tijd.

19
Q

Hoe bereken je de risk ratio?

A

Het relatieve risico wordt berekend door het overlijdens- of ziekterisico in een bepaalde bevolkingsgroep (Groep A) te delen door het risico van mensen uit alle andere groepen.

20
Q

Likelihood ratio

A

De waarschijnlijkheidsratio (LR) is de waarschijnlijkheid dat een bepaald testresultaat zou worden verwacht bij een patiënt met de doelaandoening vergeleken met de waarschijnlijkheid dat hetzelfde resultaat zou worden verwacht bij een patiënt zonder de doelaandoening.

21
Q

(relatieve en absolute) risico reductie

A

Relatieve risicoreducties geven een procentuele reductie in de ene groep ten opzichte van de andere. Deze kunnen misleidend zijn en overdrijven hoe nuttig iets is. – Absolute risicoreducties geven het werkelijke verschil in risico tussen de ene groep en de andere.

22
Q

Number needed to treat

A

Het Number Needed to Treat (NNT) is het aantal patiënten dat u moet behandelen om één extra slechte uitkomst te voorkomen

23
Q

Hoe bereken je NNT

A

NNT = (1/ARR)

24
Q

Number needed to harm

A

Hieruit kan de waarde die bekend staat als het aantal dat nodig is om schade toe te brengen (NNH) worden berekend door 1 te delen door de absolute risk increase (ARI) en opnieuw te vermenigvuldigen met 100 wanneer de ARI wordt uitgedrukt als een percentage. NNH laat zien hoeveel individuen met het medicijn moeten worden behandeld om 1 het schadelijke effect te laten zien.

25
Q

Wat is ARR?

A

De absolute risicoreductie is de verandering in het resultaat bij de (nieuwe) behandeling. Deze verandering wordt berekend als het verschil tussen de fractie die een ongunstig eindresultaat heeft bij behandeling en de fractie die een ongunstig eindresultaat heeft zonder behandeling of bij de bestaande behandeling.

26
Q

Sensitiviteit

A

Sensitiviteitis de gevoeligheid van een test in dediagnostiek, dat wil zeggen hoe goed de test erin slaagt het verschijnsel aan te tonen waarop getest wordt.

27
Q

Specificiteit

A

Specificiteitbepaalt hoe specifiek de test is, dat wil zeggen hoe goed de test erin slaagt de afwezigheid van het verschijnsel aan te tonen

28
Q

Positief en negatief voorspellende waarde

A

De positief voorspellende waarde (PVW) ishet deel van de onderzochte deelnemers met een positieve testuitslag dat ook daadwerkelijk de ziekte heeft.

29
Q

Negatief voorspellende waarde

A

Een negatief voorspellende waarde (NVW) ishet deel van de onderzochte deelnemer met een negatieve testuitslag dat ook daadwerkelijk de ziekte niet heeft.

30
Q

Interne validiteit

A

Interne validiteit isde mate waarin je met zekerheid kunt stellen dat een vastgestelde oorzaak-gevolgrelatie (causaal verband) niet door andere factoren kan worden verklaard.

31
Q

Stratificeren

A

Het zorgen dat elke subgroep een even verdeling aan deelnemers heeft

32
Q

Double dummy

A

Het gebruik van twee verschillende placebo’s om blindering te bereiken wanneer de behandelingen die in een onderzoek worden vergeleken duidelijk verschillend zijn; bijv. een pil en een injectie.

33
Q

Interim analyse

A

Tussentijdse analyse, gebruikt om te kijken of er iets veranderd meot worden of het onderzoek moet worden afgebroken

34
Q

Wat zijn de 5 manieren om om te gaan met missende data?

A
  1. Imputation
  2. Uitsluiten van deelnemers met missende data
  3. Best case scenario
  4. Worst case scenario
  5. Last observation carried forward
35
Q

Wat is imputation?

A

Het vervangen van missende data met andere waarden

36
Q

Wat is best case en worst case scenario omgaan met missende data

A

Doen alsof alle missende data een positieve uitkomt hadden en alsof ze allemaal een negatieve uitkomst hadden

37
Q

Maten van associatie

A

0 - 0,10: Zeer zwak/geen verband 0,11 - 0,30: Zwak verband 0,31 - 0,50: Redelijk verband 0,51 - 0,80: Sterk verband 0,81 - 0,99: Zeer sterk verband 1: Perfect verband