Ethiek enzo Flashcards

1
Q

4 ethische principes

A
  1. Niet schaden
  2. Weldoen
  3. Respect voor autonomie
  4. Rechtvaardigheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat houd niet schaden in?

A

Met jou handelingen mag je niet opzettelijk kwaad doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de 2 vuistregels van niet schaden?

A

Proportionaliteit
Subsidiariteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat houdt proportionaliteit in?

A

De voordelen moeten opwegen tegen de nadelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat houdt subsidiariteit in?

A

Er moet gekozen worden voor de minst ingrijpende handeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat houdt weldoen in?

A

De handelingen die je doet moeten iemands welzijn bevorderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat houdt respect voor autonomie in?

A

Iemand moet een eigen weloverwogen en goed-geïnformeerde keuze kunnen maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat houdt rechtvaardigheid in?

A

Gelijke gevallen gelijk behandelen en ongelijke gevallen ongelijk behandelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat houdt paternalisme in?

A

Het voorbijgaan van iemands wil in belang van de gezondheid van die persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat houdt zwak paternalisme in?

A

Handelen zonder de wil van iemand te weten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat houdt sterk paternalisme in?

A

Moedwillig tegen iemand’s wil in handelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn normen?

A

Concrete regels of handelingsvoorschriften die aangeven wat er in een bepaalde situatie gedaan moet worden of juist niet gedaan mag worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn waarden?

A

Nastrevenswaardige principes die door een bepaalde groep van mensen of samenleving worden gezien als op zichzelf nastrevenswaardige ervaringen/situaties/eigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is moraal?

A

Het geheel aan normen en waarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is moreel?

A

Enerzijds dat wat behoort tot de moraal en anderzijds wat ‘juist’ wordt gevonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is amoreel?

A

Wat niet behoort tot de moraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is immoreel?

A

Dat wat ‘fout’ is

18
Q

Wat houdt het utilisme in?

A

Je moet schaarse middelen zo verdelen dat de grootst mogelijke groep mensen er het meest mogelijk op vooruit gaat

19
Q

Wat houdt egalitarisme in?

A

Schaarse middelen moeten zo worden verdeeld dat iedereen gelijk wordt aan elkaar

20
Q

Welke 2 principes zijn belangrijk bij het egatilarisme?

A
  • Max/min principe
  • Nivellerend effect
21
Q

Wat is het Max min principe?

A

De sterkste schouders dragen de grootste last

22
Q

Wat is het nivellerend effect?

A

Meer gezondheidsdiensten worden aangeboden aan mensen in hogere gezondheidsnood

23
Q

Wat zijn de traditionele doelen van de geneeskunde?

A
  1. Behoud van leven
  2. Bestrijding van ziekten
  3. Verlichten van pijn
24
Q

Door welke 4 ontwikkelingen zijn de traditionele doelen van de geneeskunde veranderd?

A
  1. Schaarste
  2. Medicalisering
  3. Technologische ontwikkeling
  4. Het idee van de ‘maakbare mens’
25
Q

Wat voor gevolgen kan medicalisering hebben?

A
  1. Ouderdomsprocessen als ziekte zien
  2. Iatrogene schade
  3. Overtesten, over-diagnosticeren
26
Q

Wat zijn de 4 moderne doelen van de geneeskunde?

A
  1. Preventie van ziekte en letsel en bevordering en behoud van de gezondheid
  2. Verlichting van pijn en lijden veroorzaakt door aandoeningen
  3. Verzorging en genezing van zieken en zorg voor degenen die niet genezen kunnen worden
  4. Vermijden van vroegtijdige dood en nastreven van een vreedzame dood
27
Q

Wat is illness?

A

De subjectieve ervaring van ziek zijn

28
Q

Wat is sickness?

A

De sociale rol/aspect van ziek zijn

29
Q

Wat is disease?

A

Het objectieve/biologische ziekteproces

30
Q

Wat is de biostatische theorie van ziekte?

A

Gezondheid is het normaal fysiologisch functioneren van het organisme. Ziekte wordt gezien als statistisch sub-normaal functioneren

31
Q

Wat is de negatieve definitie van gezondheid?

A

De afwezigheid van ziekte

32
Q

Wat is de positieve definitie van gezondheid?

A

Een staat van compleet fysiek, mentaal en sociaal welzijn

33
Q

Welke definitie van ziekte gebruikt de WHO?

A

De positieve definitie

34
Q

Wat zijn voordelen van de biostatische theorie?

A
  • Objectief
  • Geldt ook voor andere soorten
  • Past binnen de evolutietheorie
35
Q

Wat is de holistische theorie van ziekte?

A

Gezondheid wordt gezien als het vermogen om adequaat te kunnen functioneren en zelf gestelde levensdoelen te verwezenlijken

36
Q

Wat zijn voordelen van de holistische theorie?

A
  • Sluit aan bij onze dagelijkse ervaring van ziek zijn
  • Blik op mens als geheel
37
Q

Wat zijn de nadelen van de holistische theorie?

A
  • Niet toepasbaar op planten en dieren
  • Gezondheid wordt gesubjectiveerd (hangt af van persoonlijke doelen)
38
Q

Wat is de sociaal constructieve theorie van ziekte?

A

Ziekte is een normatief begrip, gezondheid is gewenst en ziekte is ongewenst

39
Q

Wat is het Körper?

A

Lichaam als object, het lichaam wat je kunnen observeren (een lijk is een Körper)

40
Q

Wat is het Leib?

A

Het lichaam als subject, het lichaam dat we ervaren als mens