Jaar 1 Wordlist (#2) Flashcards

1
Q

de blessure

A

beschadiging aan je lichaam, vooral veroorzaakt door sporten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de carrière

A

loopbaan, het werk in iemands leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de constructie

A

bouwsel dat uit meer onderdelen bestaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de context

A

zinnen in de buurt van het woord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de gestalte

A

vorm van een lichaam, gedaante

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de herkomst

A

waar iets of iemand vandaan komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de instructie

A

1) aanwijzing hoe je iets moet doen; 2) een uitleg in stappen hoe je iets moet uitvoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de longen uit je lijf schreeuwen

A

heel hard schreeuwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de omvang

A

grootte, ruimte die iets inneemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de perfectionist

A

iemand die alles foutloos wil hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de periode

A

bepaalde hoeveelheid tijd, het tijdvak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de reputatie

A

goede of slechte naam van iets of iemand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de strategie

A

manier om je doel te bereiken, tactiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de wijze

A

manier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

het knaagt

A

het laat je niet met rust, het blijft pijn doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

het object

A

voorwerp, ding

17
Q

het obstakel

A

iets dat in de weg zit, je belemmert, hindernis

18
Q

iets bevestigen

A

zeggen dat het klopt

19
Q

minstens

A

ten minste, niet minder dan

20
Q

nonchalant

A

achteloos, onverschillig

21
Q

resterend

A

overblijvend

22
Q

selecteren

A

kiezen

23
Q

veelbelovend

A

gezegd van iets waarvan je veel verwacht

24
Q

vele malen

A

heel wat, veel keer

25
Q

vol vuur

A

vol enthousiasme

26
Q

volgens plan verlopen

A

gebeuren zoals je bedacht en gepland had

27
Q

zich bekommeren om

A

zich zorgen maken over